Voetbal op een meer

De twee Chais, vader en zoon, stonden in de wijde omtrek bekend als eersteklas voetballers. Zelfs toen de vader veertig was, ging hij nog door met het spel en als hij niet op treurige wijze was verdronken in een groot meer, dan was hij wel tot zijn zestigste jaar doorgegaan. Acht jaar later moest de jonge Chai een lange reis maken over hetzelfde meer. Hij legde ‘s avonds zijn boot voor anker. Het was een mooie maanverlichte nacht en terwijl hij van het uitzicht zat te genieten, zag hij plotseling iets vreemds. Uit het meer kwamen vijf mannen die een enorme mat droegen en die op het water uitspreidden.

Vervolgens brachten ze kommen met eten en ketels met wijn maar dit waren geen gewone ketels en kommen, ze maakten een houten geluid. Toen het eten allemaal op de mat was uitgespreid, deelden een oude man en een jonge man het eten uit. Chai kon hun gezichten niet zien maar hij zag dat de drie, die bediend werden, prachtig gekleed waren en dat ze grote zwarte tulbanden op hun hoofd droegen. Het viel Chai op dat de oude man erg op zijn vader leek maar zijn stem klonk, tot zijn grote teleurstelling, heel anders.

Na een tijdje, toen de drie mannen zoveel hadden gegeten en gedronken als ze konden, hoorde Chai hen zeggen: “Laten we een potje voetballen”, en terwijl hij zich afvroeg wat ze hiermee bedoelden, zag hij de jongen in het water duiken. Hij verdween helemaal uit het zicht, en in een oogwenk kwam hij weer omhoog met een monsterlijk grote bal. Deze was zo groot dat hij de bal nauwelijks kon dragen. De bal leek van zilver en glinsterde van binnen en van buiten, zodat Chai’s ogen erdoor verblind werden. De drie mannen stonden op van hun avondeten en riepen de oude man om mee te doen aan het spel. Omhoog ging de bal, hoog in de lucht, sprankelend en glanzend, kwam weer naar beneden en ging weer omhoog, totdat het spel opeens, net toen het heel spannend werd, afgelopen was want de bal viel precies in het midden van Chai’s boot!

Dit was meer dan Chai kon verdragen en hij gaf een harde schop tegen de bal. Maar er was iets vreemds aan deze bal. Hij was zo licht als een veertje en zo zacht als rijstpapier en Chai’s voet ging er dwars doorheen. De bal ging wel de lucht in maar uit het gat stroomde een veelkleurig licht. Uiteindelijk viel de bal als een komeet naar beneden en raakte het water aan dat begon te bruisen.

“Ho, ho”, riepen de spelers woedend, “wie is deze ellendige man dat hij zich met ons spel durft te bemoeien. “Goed geschopt”, zei de oude man. De andere spelers werden nog bozer toen ze dit hoorden. “Jij ouwe stakker, hoe durf je grappen te maken nu ons spel zojuist verpest is? Kijk maar uit of je krijgt een klap met de bamboestok. Ga onmiddellijk en neem die jonge bediende mee, anders dreigt er wat voor je.” Toen Chai de twee op hem af zagen komen met zwaarden in hun handen, was hij niet bang maar hij trok ook zijn zwaard en maakte zich gereed voor het gevecht.

Tegen die tijd waren de oude man en de jongen op de boot en Chai zag meteen dat zijn vader voor hem stond. Dus hij riep: “Vader, kijk naar me, ik ben je zoon Chai.” De oude man was buiten zinnen van geluk dat hij zijn zoon had teruggevonden en hij had niet in de gaten dat de jongen was weggeglipt en terug was gegaan naar de spelers. Maar het volgende moment realiseerde hij zich de gevaarlijke situatie en riep net op tijd naar de jonge Chai zich te verstoppen toen de drie spelers aan boord van de boot sprongen. Ze zagen er angstaanjagend uit met woeste gezichten en rollende ogen. Ze wierpen zich op de oude man en wilden hem wegvoeren toen de jonge Chai, die zijn boot van de ligplaats had losgemaakt, zijn zwaard pakte en de arm van de ene man afhakte en het hoofd van de andere man. De lichamen vielen met een plons in het water. Toen de derde man zag wat er met zijn vrienden gebeurde, verdween hij in een oogwenk en niemand wist hoe. Maar Chai en zijn vader waren veilig en haastten zich om de boot weg te halen.

Toen opende de mond van het meer zich plotseling. Er verscheen een grote diepe put en er blies een brullende wind die het water in monstergolven sloeg en alle boten liet schudden. Het kwam dichterbij, steeds dichterbij en Chai’s boot zou in in zijn geheel zijn opgeslokt als hij niet één van de twee grote ronde stenen had gegrepen, die als ankers werden gebruikt, en die in de wijdopen mond van het meer had gegooid die daarna onmiddellijk sloot.

Hierna hees Chai de andere steen overboord en in een oogwenk ging de wind liggen en werd het water weer kalm. Toen ze rustig verder zeilden, vertelde Chai’s vader hem zijn verhaal. “Ik ben nooit verdronken”, zei hij. “Alle mannen die bij me waren, toen de boot verloren ging, werden opgegeten door de viskobolden beneden. Ik werd gespaard omdat ik kon voetballen. Waar denk je dat de voetbal, die jij kapot schopte, van gemaakt was? Het was een onderdeel van een vis. En die arm die jij hebt afgehakt? Kijk er maar eens naar, dat is een visvin. En de mannen die je met mij hebt zien spelen, zijn de viskobolden die de Drakenkoning dienen.

Maar laten we ons nu haasten en snel weggaan van deze plek voordat hij ons vangt….


Downloads