Op een zekere Halloween dansten er vrolijke elfjes rond in een felgroene ring in de wei. In het midden stond de Kleine Fiddler, de muziekelf, die vrolijke muziek speelde en de maat aanhield met zijn hoofd en zijn kleine voet. Hoe sneller hij speelde, hoe vrolijker de wezentjes dansten. Hoe heerlijk was het om te dansen en te draaien op de Feeënmuziek, die het vrolijke elfje uit zijn kleine instrument toverde. Geen wonder dat de elfjes lachten tot ze niet meer konden. En dat deed hun kleine muzikant ook, heel hard lachen.
Nu was er een elf genaamd Twinkel Voet, die de beste danser in de ring was. Hij maakte zulke grappige sprongen dat zijn metgezellen gilden van het lachen als ze naar hem keken. Plotseling bedacht hij hoe leuk het zou zijn om alle kleine dansers eens voor de gek te houden.
Sluw liet hij zijn dansmaatje struikelen en de twee vielen in het gras en sleepten het ene elfje na het andere met zich mee totdat iedereen in de kring languit op de grond lag. Daar lagen ze dan, een kronkelende massa groene jassen en rode mutsen. Het duurde even voordat ze weer op hun benen stonden. Velen van hen lachten hard maar enkelen waren zo erg gewond dat ze genoodzaakt waren weg te glippen en hun wonden te wassen in de avonddauw.
“Wie struikelde als eerste in de ring?”
“Wie heeft ons op onze jassen laten vallen?”
“Wie heeft onze Halloween-dans verpest?” vroeg het ene elfje na het andere.
“Twinkel Voet en ik vielen als eersten”, zei het dansmaatje. “Ik weet niet waardoor onze voeten in de war raakten, jij wel?” vroeg hij lachend.
Maar het gezichtje van Twinkel Voet keek zo vreemd en sip dat zijn maatje snel vroeg: “Wat is er met jou aan de hand?”
“Ik weet het niet,” zei de kleine elf.
“Ja, kijk eens naar hem,” riep een ander elfje.
“Doet iets je pijn?” vroegen verschillende andere wezentjes.
“Ik voel me erg vreemd”, zei Twinkel Voet.
“Heb jij wat stervelingen “pijn” noemen?’ vroeg zijn maatje.
“Ik weet niet wat dat is, maar ik voel me heel, heel raar. Vraag Kleine Fiddler, de muziekelf alstublieft of hij weet wat er met mij aan de hand is.”
De groep elfjes die zich rond Twinkel Voet hadden verzameld, ging gelijk weg om de muziekelf te roepen. De Kleine Fiddler staarde het elfje strak aan, schudde zijn witte hoofd en zei langzaam: “Er is iets vreselijks gebeurd. Twinkel Voet is zijn lach kwijt!”
“Ja, hij is zijn lach kwijt” gilden alle andere elfjes.
“Hij is echt zijn lach kwijt” herhaalde de Kleine Fiddler.
“Oh, ik heb mijn lach verloren,” kreunde Twinkel Voet. “Oh, vertel me alsjeblieft wat ik moet doen.”
“Er zit niets anders op dan te gaan zoeken. Je kunt niet dansen in een elfenring zonder je lach, en let op, je moet je lach voor middernacht vinden.”
“Maar wat als ik het niet kan vinden?” riep de bange elf.
“Dan ben je een elf zonder lach, dat is alles,” verklaarde de Kleine Fiddler.
Bij deze afschuwelijke woorden werden de gezichtjes van alle elfjes heel serieus. Ze keken elkaar heel bezorgd aan en zeiden: “Een elf zonder lach! Hoe erg is dat!”
Toen riepen ze: “Ga op zoek, Twinkel Voet. Misschien vind je het voor middernacht. Begin nu. Bedenk hoe verdrietig het zal zijn als je nooit meer in de ring kunt dansen.”
“Waar zal ik heen gaan, Kleine Fiddler?” vroeg Twinkel Voet.
“Nou, je zou het Jack Lantaarn kunnen vragen,” zei de muziekelf. “Hij fladdert de hele avond in de weide rond. Kijk, daar gaat hij bij de beek.”
Het kleine elfje rende weg zo snel als zijn benen hem konden dragen. Het was niet gemakkelijk om dicht genoeg bij Jack Lantaarn te komen zodat hij hem zou horen. Twinkel Voet wilde al bijna de achtervolging op geven toen Jack stopte, zijn hoofd uit zijn lantaarn stak en riep: “Wil je met me praten?”
“Ken je mij niet?” riep het elfje. “Ik ben Twinkel Voet.”
“Wat is er met jou gebeurd?” vroeg Jack. “Je bent het vreemdste wezen dat ik ooit heb gezien.”
“Ik ben mijn lach kwijt. Vertel me alsjeblieft, Jack Lantaarn, heb je mijn lach gezien?”
“Je lach kwijt!” herhaalde de lantaarnman, terwijl hij ernstig keek. “Geen wonder dat ik je niet herkende. Het spijt me te moeten zeggen dat ik niets van je lach heb gezien.”
“Ken je iemand die me zou kunnen helpen, Jack?”, vroeg Twinkel Voet. “Oh help me alsjeblieft mijn lach te vinden.”
“Nou laat me eens denken…Je zou het de Vrolijke Kleine Heks kunnen vragen. Haar ogen zijn erg scherp. Ze is in de weide nu, op zoek naar een goede rijststengel als bezemsteel. Als ze die gevonden heeft, breng ik haar naar het dorp waar ze veel plezier zal hebben op het kinderfeestje. Het is namelijk Halloween. Kom, spring in mijn lantaarn en ik zal je naar haar toe brengen.”
Twinkel Voet sprong in de kleine lantaarn, en samen gingen ze op weg naar de weide. Toen ze dichterbij kwamen, riep de Vrolijke Kleine Heks: “Ik heb een goede rijststengel gevonden als bezemsteel, Jack, maar ik ben mijn bril kwijt. Kom, misschien kun je me helpen de bril te vinden. Ik kan niet naar het dorp zonder mijn bril. Wie is dat bij jou in de lantaarn?”
“Een elfje dat je iets wil vragen”, zei Jack de Lantaarn, terwijl hij zijn deurtje opendeed om Twinkel Voet eruit te laten. Toen haastte de lantaarnman zich weg om de bril van de heks te zoeken.
“Alsjeblieft help me, Vrolijke Kleine Heks, ik heb mijn lach verloren”, zei Twinkel Voet.
“Je lach kwijt! En dat op Halloween! Nou, geen wonder dat ik je niet herkende. Je bent de vreemdste elf die ik ooit heb gezien. Vertel me hoe jij je lach verloor.”
Maar Twinkel Voet gaf geen antwoord op haar vraag. Hij zei bedeesd: “Heb je mijn lach gezien?”
“Nee, mijn kleine man. Het spijt me te moeten zeggen dat ik je lach niet heb zien lachen”, zei de Vrolijke Kleine Heks.
“Een elfje kan niet dansen zonder zijn lach”, verzuchtte Twinkel Voet.
“Nee, dat kan hij echt niet. Lieve, hemel. Wat heb ik een medelijden met je”, zei de Vrolijke Kleine Heks hoofdschuddend.
“En als een elfje iets verliest op Halloween, moet hij het voor middernacht vinden of het voor altijd opgeven.”
“Ik had je op elke andere avond kunnen helpen, maar zie je, ik breng Halloween altijd door in het dorp met de kinderen. Ik zal vanavond te laat zijn als ik die bril niet vind.” En opnieuw begon ze haar bril te zoeken. Het elfje keek haar even aan. Toen vroeg hij: “Lachen de kinderen veel op Halloween?”
“Wel, mijn kleine man, het is de tijd van het jaar waarin ze het meest lachen. Vanavond is er een heksenfeest. Ik zal me in het geheim bij de kinderen voegen en allerlei trucjes uithalen voor hun plezier. Wat vervelend toch dat ik die bril kwijt ben.”
‘Ik zal je helpen zoeken, Vrolijke Kleine Heks”, zei het elfje. “Ik veronderstel dat ik mijn lach moet opgeven, want ik kan verder niemand anders vragen. Vertel me alsjeblieft hoe je bril eruit ziet.”
“Het zijn twee ronde glazen raampjes, die ik voor mijn ogen draag als ik door de lucht vlieg op mijn bezemsteel”, zei de Vrolijke Kleine Heks.
Meteen begon de elf te zoeken. Hij keek zorgvuldig bij elke stengel in de wei, maar hij kon niets vinden dat leek op “twee ronde glazen raampjes.”
“Misschien kan men niets vinden dat verloren is gegaan op Halloween”, zei hij tegen zichzelf.
Langzaam liep hij terug naar de plaats waar hij de Vrolijke Kleine Heks had achtergelaten. Toen hij haar zag, staarde hij naar iets boven op haar hoofd.
“Vertel me alsjeblieft meer over je bril”, zei Twinkel Voet “Is jouw bril zoals de twee glazen raampjes aan de voorkant van je hoed?”
“Aan de voorkant van mijn hoed!” riep de heks uit, terwijl ze haar hand naar haar hoed uitstak om erachter te komen wat de kleine elf bedoelde. Toen barstte ze in lachen uit en zei: “Wel, wel! Wat gebeuren er toch vreemde dingen op Halloween! Kom, Jack Lantaarn. Kom hier! Het elfje heeft mijn bril gevonden. Mijn bril zat de hele tijd bovenop mijn hoofd!” En ze wendde zich tot Twinkel Voet en zei: “Kom met ons mee naar het dorp om de vrolijkheid van de kinderen te zien. Ik weet zeker dat Jack je in zijn lantaarn zal dragen.”
“Natuurlijk zal ik dat doen”, zei de lantaarnman. “En terwijl jij op het kinderfeestje grappen uithaalt, zal ik hem overal brengen waar hij heen wil. Het is nog lang voor middernacht.”
“Ik wil de kinderen zien en ze horen lachen”, zei Twinkel Voet.
De Vrolijke Kleine Heks zette haar bril op haar neus en klom op haar bezemsteel. Het elfje sprong in de lantaarn en zo zeilden de drie weg door de lucht. Toen ze het dorp naderden, liet de Vrolijke Kleine Heks zich op de grond zakken.
“We zien elkaar weer hier voordat het feest afgelopen is, Jack Lantaarn”, zei ze. “Ik ga weg voordat de kinderen hun maskers afzetten. Laat Twinkel Voet intussen zien hoeveel plezier de kinderen hebben op het feest.”
Vervolgens rende ze de dorpsstraat in waar ze zich bij een groep vrolijke kleine jongens en meisjes voegde die op weg waren naar het feest. Ze droegen zwarte jurken, hoge puntige hoeden en grappige maskers. Niemand sprak een woord maar Twinkel Voet hoorde hun vrolijke gelach.
Hij glipte uit de lantaarn en rende zo snel hij kon naar de kinderen. Maar voordat hij hen bereikte kwam er een piepklein wezentje, dat razendsnel salto’s maakte, op hem af. Het wezentje klom op het kleine elfje en….verdween in zijn mond. Twinkel Voet barstte in de vrolijkste lach ooit uit en rende terug naar Jack Lantaarn. “Ik heb mijn lach weer gevonden, mijn eigen lieve kleine lach! O wat ben ik blij! Jack, breng me alsjeblieft terug naar de elfenring. Hoera ik heb mijn lach weer gevonden!”
Hij sprong in de lantaarn van de kleine man en weg vlogen ze over de weides. Toen ze de groene ring naderden waar de elfjes nog aan het dansen waren, riep de elf blij: “Ik heb mijn lach gevonden! Ik heb mijn eigen kleine lieve lach gevonden!”
“Welkom terug, Twinkel Voet”, antwoordden de dansers.
Hij sprong uit de lantaarn en voegde zich bij de andere vrolijke elfjes. Toen ze na een tijdje stopten met dansen, glipte Kleine Fiddler naar Twinkel Voet en fluisterde sluw: “Let voortaan maar altijd goed op je lach, terwijl je danst.”