Twee mannen reisden in elkaars gezelschap door een bos, toen plotseling een enorme Beer, naast hen uit het struikgewas, tevoorschijn kwam.
Eén van de mannen, denkend aan zijn eigen veiligheid, klom snel in een boom.
De ander, niet in staat om alleen tegen het wilde beest te vechten, wierp zich op de grond en bleef stil liggen, alsof hij dood was. Hij had gehoord dat een Beer een dood lichaam niet aanraakt.
Het moet waar zijn geweest, want de Beer snuffelde een tijdje aan het hoofd van de man en liep toen weg, alsof hij tevreden leek te zijn dat hij dood was.
De man in de boom klom weer naar beneden.
“Het leek net alsof die Beer iets in je oor fluisterde”, zei hij. “Wat heeft hij jou verteld?”
“Hij zei,” antwoordde de ander, “dat het helemaal niet verstandig was om in het gezelschap te blijven van een man die zijn vriend in een oogwenk in de steek laat.”