De zilveren hoefijzers

Er leefde eens een koning die een schoonzoon wilde die zowel een goede soldaat als een goede echtgenoot zou zijn, dus zette hij zijn dochter, de prinses, die natuurlijk erg mooi was, in een toren bovenop een hoge berg. Toen zond hij een bericht uit over zijn hele koninkrijk en naar alle andere koninkrijken in de buurt dat hij de prinses als vrouw zou geven aan de jongeman die de top van de toren kon bereiken.

Maar toen de jongemannen van heinde en ver kwamen, merkten ze dat de berg zo glad als glas was en dat hun paarden sneller achteruit gleden dan dat ze de toren konden beklimmen.

In een koninkrijk ver van waar de koning woonde, bevond zich een arme prins wiens vader al zijn land en geld in oorlogen had verloren, zodat hij de prins bij zijn dood niets anders naliet dan het kasteel en een zwart paard.

Op een dag voerde de prins zijn paard en dacht aan de prinses bovenop de hoge berg in de toren, en hij sprak zijn gedachten hardop uit.

“Had ik maar wat kleren om in gezien te worden,” zei hij, “dan zou ik proberen de prinses in de toren te bereiken, en dan zou er een einde komen aan deze armoede. En jij, mijn schoonheid, zou dan haver in overvloed hebben,” en hij klopte het paard op de nek.

“Waarom probeert u het niet, meester?” zei het paard.

De prins was verrast het paard te horen praten, maar toch had hij wel gehoord dat zulke dingen gebeurden, dus hij antwoordde: “Ik heb geen kleren; bovendien hebben vele anderen het geprobeerd, en geen enkel paard kan de berg beklimmen.”

“Meester, ga om middernacht naar de heks die in een grot in het midden van het bos woont en haal mijn schoenen”, zei het paard. En toen begon hij zijn karige diner te eten en zei niets meer.

De prins dacht dat hij niets te verliezen had door te doen wat het paard hem zei, dus die nacht ging hij naar het bos om de heks te zoeken. De bossen vond hij zonder moeite, maar de grot vinden was een andere zaak. Eerst ontmoette hij een vos en hij vroeg de weg naar de grot van de heks.

“O, meester,” zei de vos, “neem mijn raad aan en ga naar huis; er zal niets goeds voor je zijn als je de grot vindt.”

Maar de prins wilde de zoektocht niet opgeven, dus vroeg hij een wolf die hij ontmoette op de plek waar de grot zich in het bos bevond.

De wolf rende weg en zei: “Je kunt maar beter naar huis gaan. Die grot zal alleen maar schade toebrengen aan iedereen die hem vindt.”

Maar de prins liet zich niet bang maken en ging verder, en een uil was de volgende die hij zag. “Waar is de grot waarin de oude heks woont?” vroeg hij.

“Oehoe, Oehoe,” zei de uil terwijl hij met zijn vleugels klapperde. “Ga weg, man, zolang er tijd is. Kom niet in de buurt van die grot als je je leven op prijs stelt.” en wegvloog de uil, de prins niet wijzer achterlatend dan voorheen.

Nadat hij diep het bos in was gegaan – in feite was hij helemaal in het midden maar dat wist hij niet – bleef de prins stilstaan en luisterde.

Een geluid, dat leek op het gekletter van paardenhoeven, bereikte zijn oor en de prins ging in de richting waar het geluid vandaan kwam.

Plotseling bevond hij zich voor de grot waarnaar hij zo lang had gezocht, en toen hij naar binnen keek, zag hij de oude heks op een hele gekke manier rondhuppelen.

Ze klom met net zoveel gemak langs de zijkant van haar grot als dat ze over de vloer kon lopen, en dan, liep ze opeens weer naar de top van de grot, haar hoofd naar beneden hangend naar de vloer.

Terwijl de prins keek en zich verwonderde over dit vreemde optreden, zag hij iets glinsteren op haar voeten, en toen hij beter keek, zag hij tot zijn verbazing dat de heks zilveren hoefijzers aan haar voeten had. Toen wist hij dat wat zijn zwarte paard had gezegd, de moeite waard was om naar te luisteren: hij moest de schoenen halen die de oude heks droeg.

Maar toen dacht hij: “Ze heeft er maar twee, ik moet er vier hebben. Ik vraag me af waar de andere twee zijn.”

Op dat moment kwam er een zwarte kat de grot binnen dansen, en aan haar achterpoten zag de prins de andere twee schoenen die hij wilde hebben. Zo’n manier van dansen en klimmen had de prins nog nooit gezien zoals de oude heks en haar zwarte kat deden. De zilveren schoenen leken hen overal mee naartoe te nemen en ze konden alles terwijl ze ze droegen.

Na een tijdje werden de heks en de zwarte kat moe en deden ze de schoenen uit, en de prins zag dat ze een steen optilden in het midden van de grot en de vier zilveren hoefijzers in een gat lieten vallen en de steen er daarna weer op lieten vallen.

Nadat de heks en de zwarte kat diep in slaap waren gevallen in een hoek van de grot, sloop de prins zachtjes naar binnen en tilde de steen op. Op de bodem van een diep gat zag hij de hoefijzers, en hij vroeg zich net af hoe hij ze kon pakken toen hij een duw van achteren voelde en naar beneden viel, in het gat, en landde op de bodem waar de schoenen waren.

De oude heks was wakker geworden en had hem naar binnen geduwd, en de prins kon haar en de kat horen rondspringen en vrolijk lachen dat ze hem in de val hadden gelokt.

Toen de prins zich in het gat onder de grot bevond waar de oude heks woonde, dacht hij dat zijn einde was gekomen. Het was zo donker als een kerker. Het enige wat hij kon zien was de glinstering van de zilveren hoefijzers.

Terwijl hij ernaar stond te kijken en dacht hoe de oude heks en haar kat rondsprongen, en zich afvroeg wat ze met hem zouden doen, kreeg hij plotseling een idee.

Hij zou de schoenen aantrekken, één aan elke voet, en de andere twee in zijn handen nemen.

Zodra hij het dacht, deed hij het, en met een sprongetje ging hij naar boven. De steen vloog van de bovenkant van het gat toen hij het aanraakte met zijn handen die de zilveren hoefijzers vasthielden.

Hij sprong de grot in en de oude heks en haar zwarte kat sprongen op hem af, maar hij hoefde alleen maar te rennen, en zonder de grond te raken vloog hij weg door het bos, met de oude heks en haar kat achter hem aan.

Soms hadden ze hem bijna te pakken, want de heks was op haar bezem gesprongen en de kat zat achter haar, en ze vlogen over bomen en struiken net als de prins.

De prins wist dat hij verloren was als ze hem zouden pakken, en uiteindelijk besloot hij om zich om te keren en naar hen toe te rennen, denkend dat hij de heks van haar bezemsteel zou kunnen slaan en zo hun vlucht zou stoppen.

Zodra hij zich omdraaide op zijn stralende zilveren schoenen werd er, van de schoenen, een straal licht op de oude heks en haar kat geworpen. Als door magie tuimelden ze van de bezemsteel, en weg vloog de stok en ging hoger en hoger in de lucht totdat hij helemaal verdween. En op de plek waar de kat en de oude heks op de grond vielen, zag de prins twee stenen, de ene groot en de andere klein en bijna zwart, dus hij wist zeker dat zij het waren.

Het zwarte paard danste van blijdschap toen hij de schoenen zag en stond stil totdat ze op zijn hoeven werden bevestigd. Toen liep hij rond en schudde zijn hoofd op een heel wetende manier, hoewel hij niet meer sprak, en de prins sprong op zijn rug en reed weg, en vergat helemaal zijn armoedige kleren.

Het zwarte paard draafde als elk ander paard totdat ze op de berg kwamen waar de prinses in de toren woonde. Toen voelde de prins dat hij zo op de berg gleed, langs alle andere jonge mannen die tevergeefs probeerden naar de top te klimmen.

Omhoog en omhoog gingen ze totdat de prins zich bij de toren bevond. Toen hij naar de hoogte keek, wist hij dat zijn problemen niet ten einde waren. Hij keek naar een manier om de muur te bedwingen, maar het was zo glad als glas. Terwijl hij naar de top stond te kijken, zag hij, vanuit een klein raam iets wits langzaam langs de muur komen.

Het kwam steeds verder naar beneden totdat de prins kon zien dat het een stuk wit draad was, en aan het einde hing een kleine gouden krul.

De prins maakte het los en kuste het, en hij keek naar het raam, toen kuste hij ook zijn hand, want hij wist dat de prinses ergens in de toren op zoek was naar de prins die voor haar zou komen en dat ze hem had gezien.

Hij was angstiger dan ooit om de prinses te bereiken, want hoe kon hij die gladde muren beklimmen?

Hoe moest hij dit doen? En toen dacht hij aan de zilveren schoenen waarmee de heks op de top van de grot was gelopen, en hij haalde ze van zijn paard en bond er een onder elke voet en nam er een in elke hand.

Hij legde zijn handen op de muur van de toren en liep zo net gemakkelijk naar boven alsof hij op de grond liep en in een paar minuten was bij het kleine raam boven in de toren.

De prinses glimlachte toen ze hem zag, en toen zag hij dat het raam dat vanaf de grond heel klein leek, eigenlijk een deur was.

Hij stapte naar binnen en knielde aan de voeten van de blozende prinses, die zei: “Ik zal zo blij zijn om hier te vertrekken, maar hoe kan ik op de grond komen?”

“In mijn armen,” antwoordde de dappere prins en hij stapte hij weer tegen de gladde muur naar buiten en bereikte gemakkelijk de grond, met de prinses.

Hij zette haar voor hem op zijn paard en reed de berg af. Aan de voet van de berg wachtte een menigte hem op, waaronder ook de koning. Hij was uit het buitenland gekomen omdat hij had gehoord dat er een jongeman was die tegen de gladde berg wilde opklimmen.

“Goed gedaan, mijn zoon,” zei de koning, en hij reed omhoog om hen te begroeten. “Je zult een goede soldaat zijn, want je hebt aangetoond dat je moeilijkheden kunt overwinnen om dat wat je wenst te krijgen. Kom nu mee naar huis. Het huwelijksfeest is voorbereid.” Dus kreeg de prins een prinses als vrouw en een schoonvader die zijn moed bewonderde. En iedereen leefde gelukkig verder!


Downloads