Prins Herfst

Op de top van de heuvels in het westen stond Prins Herfst en overzag, met een serieuze blik, het land. Door zijn haar en baard liepen strepen grijs haar en er waren rimpels op zijn voorhoofd. Maar hij zag er goed uit: kalm, recht van rug en sterk. Zijn prachtige mantel glansde met rode, groene, bruine en gele kleuren en wapperde in de wind. In zijn hand hield hij een hoorn. Hij glimlachte droevig en bleef een tijdje staan en luisterde naar de geluiden van de vallei en het bos. Toen hief hij zijn hoofd op, zette de hoorn, met een zwaai, aan zijn mond en blies:

“De zomer ebt langzaam en rustig weg, De hoorn van de herfst roept, Heide kleurt de bruine heuvels paars, Winden zwiepen golven over de baai, Bladeren vallen in het bos”

Zodra ze de hoorn hoorden, beefden alle bomen van het bos van wortel tot top, ze wisten zelf niet waarom. Alle vogels vielen stil en huiverden. Het hert, op de open plek, hief verrast zijn gewei op en luisterde. De scharlaken bloemblaadjes van de klaproos bleven in de wind hangen. Maar hoog op de bergen en op de kale heuvels en laag op de zandgronden barstte de heide in bloei en “brandde” paars en glorieus in de zon. De bijen vlogen weg van de verwelkte bloemen van de weide en verstopten zich in de heidevelden.

Prins Herfst zette zijn hoorn weer aan zijn mond en blies: “De herfst regeert met heldere nachten , Opzichtige bladeren in mooie kleuren die rond dwarrelen. Elk jaar weer in gevecht om het van de zomer te winnen, De winter inluidend, die wit en koud is, Waarvoor de vrolijke vogeltjes naar het zuiden vluchten”

Prins Zomer bleef in de vallei staan en richtte zijn ogen op naar de heuvels in het westen. Prins Herfst nam de hoorn uit zijn mond en boog diep voor hem.

“Welkom!” zei Prins Zomer. Hij deed een stap in zijn richting en bleef toen staan maar Prins Herfst snelde naar hem toe.

Toen liepen ze hand in hand verder door de vallei. De zomer was zo stralend dat, waar ze ook kwamen, niemand zich bewust was van de aanwezigheid van de herfst. De tonen van zijn hoorn stierven weg in de lucht en alle planten en dieren herstelden zich van de huivering die over hen was gegaan. De bomen, vogels en bloemen kwamen weer tot zichzelf en fluisterden, stoeiden en zongen weer vrolijk verder. De rivier stroomde weer en klotste tegen de oever en de bijen zetten hun feestje voort in de bloeiende heide.

Maar waar de prinsen op hun tocht door de vallei ook stopten, de bladeren werden geel. Een klein blad viel van zijn stengel, fladderde weg en viel aan hun voeten. De nachtegaal hield op met zingen, hoewel het avond was. De koekoek zweeg en fladderde rusteloos door het bos. De ooievaar strekte zich uit in zijn nest en keek naar het zuiden. Maar de prinsen sloegen er geen acht op.

“Welkom”, zei prins Zomer weer. “Herinner je je je belofte?”

“Ik herinner het me”, antwoordde Prins Herfst.

Toen bleef Prins Zomer stil staan en keek uit over het koninkrijk waar het lawaai geleidelijk aan minder werd.

“Hoor je mijn zomerkinderen?” vroeg hij. “Neem jij ze nu maar, met zachte hand, onder jouw hoede.”

“Ik zal iedereen onder mijn hoede nemen”, zei Prins Herfst. “Ik zal zorgvuldig over hen waken die dromen en ik zal hen die het koud hebben liefdevol bedekken. Ik zal ze driemaal waarschuwen voor de komst van de winter.”

“Dan is het goed”, zei Prins Zomer.

Ze liepen, zwijgend, naast elkaar verder terwijl het nacht werd.

“De bloemblaadjes van de kamperfoelie vielen op de grond toen je op je hoorn blies,” zei Prins Zomer. “Sommigen van mijn kinderen zullen sterven op het moment dat ik de vallei verlaat. Maar de nachtegaal, de koekoek en de ooievaar zal ik meenemen.”

Weer liepen de twee prinsen zwijgend verder. Het was doodstil, alleen de roep van de uilen klonk in de oude eik.

“Je moet mijn vogels achter me aan sturen”, zei Prins Zomer.

“Ik zal het niet vergeten”, antwoordde Prins Herfst.

Toen hief Prins Zomer zijn hand ten afscheid en Prins Herfst nam het koninkrijk.

„Ik ga vannacht,” zei hij. ‘En niemand zal het nog weten behalve jij. Mijn pracht zal nog een tijdje in de vallei blijven hangen. Daarna zal ik herinnerd worden op aangename zonnige dagen.”

Toen beende hij weg in de nacht. Maar uit de hoge boomtop kwam de ooievaar met zijn lange vleugels aangevlogen, de koekoek fladderde uit de hoge bossen en de nachtegaal vloog met haar volwassen jongen uit het struikgewas. De lucht was gevuld met het zachte geruis van vleugels. De herfst was begonnen in de nacht dat de zomer wegging, met een geel blad hier en een bruin blad daar, maar niemand had het opgemerkt. Nu ging het sneller en naarmate de tijd verstreek, kwam er nog meer kleurenpracht.

De lindebomen werden geel en de beuk brons, maar de vlier werd nog zwarter dan hij was geweest. De klokbloem luidde met witte klokken, waar hij vroeger met blauw luidde. De kastanjeboom zegende de hele wereld met zijn bladeren met vijf gele vingers en liet zijn kastanjes vallen. De lijsterbes liet zijn bladeren vallen zodat iedereen zijn mooie bessen kon bewonderen. De wilde roos knikte in de wind en de wilde wingerd kronkelde zich wild over de heg.

Toen zette Prins Herfst zijn hoorn weer aan zijn mond en blies: “Het leukste van het herfstpakket, Is zijn bonte schatkist met Rode bergbessen, Rozebottels zoet als kersen, Sleedoorns blauw en zwart, Elke tak zwaar beladen”

Een merel en een lijster kwebbelden vrolijk in het kreupelhout, dat glom van de bessen, en duizend mussen hielden hen gezelschap. De wind raasde van de één naar de ander en blies en hijgde om het plezier nog groter te maken. Hoog aan de hemel keek de zon zachtjes op het herfstfeest neer. Prins Herfst knikte tevreden en liet zijn mantel met bonte kleuren weer wapperen in de wind.

“Ik ben dan misschien wel de minst belangrijke van de vier seizoenen en ik heb weinig te vertellen”, zei hij. “En ik dien twee jaloerse meesters, de Zomer en de Winter, en moet ze allebei een plezier doen. Maar mijn macht reikt wel zo ver dat ik iedereen een paar bijzonder gelukkige en mooie dagen kan bezorgen.”

Toen zette hij zijn hoorn aan zijn mond en blies: “De feestvierders van de vallei , Zij zijn nu gekleed in herfstkostuums, Ze zijn moe en hebben groene vervaagde lokken, De zomer is verdwenen, de winter is nabij , Hey hey de herfst zegeviert”

Maar een nacht later, was er een enorme verstoring op de bergtoppen, waar de eeuwige sneeuw zowel in de lente als in de zomer had gelegen. Het klonk alsof er een storm naderde. De bomen werden bang, de kraaien zwegen, de wind hield zijn adem in. Prins Herfst boog voorover en luisterde:

“Is dat het ergste wat je kunt doen?” riep opeens een hese stem door de duisternis.

Prins Herfst hief zijn hoofd op en keek recht in de grote, koude ogen van Prins Winter.

“Ben je de afspraak vergeten?” vroeg Prins Winter.

“Nee”, antwoordde Prins Herfst. “Ik ben het niet vergeten.”

“Pas dan goed op”, riep Prins Winter.

De hele nacht rommelde het in de bergen. Het werd zo bitter koud dat de spreeuw serieus aan inpakken en wegwezen dacht en zelfs de rode klimplant werd bleek. De verre toppen glinsterden onder de nieuwe sneeuw. En Prins Herfst lachte niet meer. Hij keek ernstig uit over het land en de rimpels in zijn voorhoofd werden dieper. “Dan moet het maar zo zijn”, zei hij uiteindelijk.

Weer blies hij op zijn hoorn en liet een prachtig lied horen: “Voor de tweede keer, voor de tweede keer! Luister goed naar deze oproep en gehoorzaam, Oogst het zaad van de aarde. Maak de zakken helemaal vol! Padden verstop je! Vogels houdt je vleugels klaar om te vliegen!”


Toen was het hele land in rep en roer en iedereen ging aan de slag want nu begrepen ze het allemaal. “Snel, snel”, zei Prins Herfst.

De klaproos, de klokbloem en de roze roos stonden dun en droog als stokken met hun koppen vol zaad. De paardenbloem had elk van zijn zaden een kleine parachute gegeven.

“Kom, lieve Wind, en schud ons!” zei de klaproos.

“Vlieg weg met mijn zaden, Wind,” zei de paardenbloem.

En de wind haastte zich om te doen wat ze vroegen. Maar de beuk liet sluw zijn ruige vrucht op de vacht van de haas vallen en de vos kreeg er ook één op zijn rode jas.

“Snel, nu”,’ zei Prins Herfst. “Er is hier geen tijd te verliezen.”

De kleine bruine muisjes vulden hun holletjes van vloer tot plafond met noten, beukenmast en eikels. De egel had zichzelf al zo dik gegeten dat hij zijn stekels nauwelijks kon laten zakken. De haas, de vos en het hert trokken hun warme jassen aan. De spreeuw, de lijster en de merel staken zich in hun donzen kleding en oefenden hun vleugels voor de lange reis. De zon verborg zich achter de wolken en verscheen vele dagen niet. Het begon te regenen. De wind versnelde zijn pas en blies de regen over de weide, sloeg de rivier tot schuim en floot door de stammen in het bos.

“Nu is het lied klaar”, zei Prins Herfst. Toen zette hij zijn hoorn aan zijn mond en blies: “De herfsthoorn blies zijn lied, Voor de laatste keer, voor de laatste keer! Doe wat nodig is voordat de nood te hoog is, Landvogels, vlieg weg! Kikkers, duik in het water! Bij, sluit je hol! Schuil maar, beer! Laat het laatste blad in het bos vallen, De herfst is ten einde”

En toen was het voorbij. De vogels vlogen in zwermen over het land. De spreeuw, de kievit, de lijster en de merel trokken allemaal naar het zuiden. Elke morgen voordat de zon opkwam, loeide de wind door het bos, en trok de laatste bladeren van de bomen. Elke dag blies de wind harder, brak grote takken en veegde de verdorde bladeren samen tot hopen, verspreidde ze opnieuw en legde ze ten slotte als een zacht, dik tapijt over de hele vloer van het bos.

De egel kroop zo ver in een gat onder de stenen dat hij tussen twee ervan bleef zitten en niet vooruit of achteruit kon bewegen. De mus nam onderdak in een verlaten zwaluwnest. De kikkers gingen voorgoed naar de bodem van de vijver, nestelden zich in de modder, met de punt van hun neus in het water en bereidden zich voor op wat er nog zou komen.

Prins Herfst staarde over het land om te zien of het kaal en woest was, zodat de winterse stormen naar believen konden komen beuken en de sneeuw zou kunnen liggen waar het maar wilde. Toen stopte hij voor de oude eik en keek naar de klimop die helemaal naar boven klauterde en haar groene bladeren uitspreidde alsof de winter helemaal niet bestond. En terwijl hij ernaar keek, gingen de klimop-bloemen in bloei! Ze zaten helemaal bovenaan de takken en wiegden in de wind!

“Nu kom ik”, brulde Prins Winter vanuit de bergen. “Mijn wolken barsten van de sneeuw en mijn stormen breken los. Ik kan ze niet langer tegenhouden.”

Prins Herfst boog zijn hoofd en luisterde. Hij hoorde de storm over de bergen komen razen. Een sneeuwvlok viel op zijn bonte mantel … en nog één… en nog één….

Voor de allerlaatste keer hield hij zijn hoorn aan zijn mond en blies: “Jij langzaam groeiende groene plant, Jij schoonste, zeldzaamste, meest geharde plant, Mooi in de oneindigheid, Gedurende de zomer, de winter, de herfst en de lente,, Jouw krachtige groene strengen klampen zich overal vast, Kijk, kijk! De bloemen van de herfst!”

Toen ging hij weg in de storm.


Downloads