Oom Wiggily huppelde op een dag door het bos en al snel, toen hij langs een schattig huisje liep, gemaakt van maïskolven, hoorde hij iemand naar hem roepen.
“O, meneer Konijn,” zei een stem, “hebt u soms mijn kleine meisje gezien?” En daar stond een lieve moederkat, bezorgd om zich heen kijkend.
“Ik weet het niet,” antwoordde oom Wiggily, terwijl hij in de schaduw van een boom bleef staan en zijn koffer neerzette. “Heet uw kleine meisje Sarah, mevrouw Kat?”
“Oh, nee, mijn kleine meisje heet geen Sarah”, zei mevrouw Kat. “Maar ze heet Sneeuwbal, en ze is zo schattig als ze maar kan zijn. Ze is helemaal wit, als een bal sneeuw, en daarom noemen we haar Sneeuwbal. Maar ze is verdwaald en ik ben bang dat ik haar nooit meer zal vinden,” en de moeder van het katje begon te huilen, en ze veegde haar tranen af aan haar schort.
“O, maak je geen zorgen. Het komt goed. Ik zal haar voor je zoeken,” zei de vriendelijke oude konijnenheer.
“Ik kan mijn fortuin nog steeds niet vinden, maar ik geloof vast en zeker dat ik Sneeuwbal wel kan vinden. Vertel me nu welke kant ze op is gegaan, dan ga ik naar haar zoeken.”
“Ik heb haar het huis niet zien uitgaan,” zei mevrouw Kat, “omdat ik een kersentaart aan het bakken was, en ik het erg druk had. Sneeuwbal speelde op de grond, met een bolletje zacht garen, en het rolde daarna de deur uit en ik dacht dat ze snel terug zou zijn. Ik heb de kersentaart in de oven gezet en toen ik haar ging zoeken, was ze weg, ik hoop maar dat de hond haar geen pijn heeft gedaan.”
“Maak je alsjeblieft geen zorgen,” zei oom Wiggily. “Ik zal haar voor je zoeken. Ik ga meteen aan de slag, en als ik haar niet kan vinden, zal ik een politieagent halen, en dan lukt het hem wel want de politie vindt altijd verloren kinderen.”
Dus ging oom Wiggily op pad en liet zijn koffer bij mevrouw Kat achter, maar nam zijn wandelstok mee, want hij dacht dat hij die nodig zou kunnen hebben om eventuele slechte honden weg te slaan als ze Sneeuwbal achtervolgden.
Eerst keek de oude konijnenheer aandachtig langs de hele weg, maar hij kon geen glimp van het verdwaalde poesje zien.
“Misschien zit ze in een boom,” zei hij tegen zichzelf. “Als een hond haar zou achtervolgen, zou ze er in klimmen, en misschien is ze bang om naar beneden te komen.”
Dus keek hij omhoog naar alle bomen, en schudde er zelfs een paar om het beter te kunnen zien, maar hij ontdekte het poesje niet. Toen riep hij:
“Sneeuwbal, sneeuwbal, waar ben je?”
Maar er kwam geen antwoord.
“O, als er maar een vogel was die ‘Sneeuwbal’ kon roepen, zou ik ze het verdwaalde poesje laten roepen,” dacht oom Wiggily.
Toen keek hij op en zag een grote zwarte vogel in een boom zitten.
“Kun je ‘Sneeuwbal’ voor mij roepen?” vroeg het konijn beleefd. “Ze is verdwaald en haar moeder wil haar heel graag terug. Roep gewoon zo hard als je kunt ‘Sneeuwbal’.”
“Dat kan ik niet,” zei de grote zwarte vogel. “Het enige dat ik kan, is kraaien ‘Kra, kra, kra’. Ik ben een kraai, zie je.”
“Dat is jammer”, zei het konijn. “Dan zal ik zelf moeten blijven zoeken,” dus dat deed hij, en de kraai vloog weg op zoek naar een maïsveld waar geen vogelverschrikker in stond die hem bang kon maken.
Nou, oom Wiggily keek op alle plaatsen die hij maar kon bedenken, maar er was nog steeds geen poesje te bekennen, en hij dacht dat hij nu maar beter een politieagent kon gaan halen. Maar hij bedacht dat hij nog één plek zou proberen, dus keek hij in een holle boomstronk, maar Sneeuwbal was ook daar niet.
“Ik zal nu toch een politieman moeten halen,” zei het konijn, dus vertelde hij de politiekat over het verloren poesje, en de politiekat ging op zoek naar Sneeuwbal, maar hij kon haar ook niet vinden.
“Ik denk dat ze weg is,” zei de politieman. “Je kunt beter teruggaan en haar mama vertellen dat ze geen klein poesje meer heeft.”
“O, wat zal het verdrietig zijn om dat te doen!” riep oom Wiggily. “Ik kan het gewoon niet verdragen.”
Maar hij ging op weg, terug naar het maïskolven-huisje om mevrouw Kat te vertellen dat hij haar Sneeuwbal niet kon vinden. En al die tijd voelde hij zich steeds verdrietiger, totdat hij bijna op het punt stond te huilen.
“Maar ik moet dapper zijn,” zei de oude konijnenheer, en op dat moment kwam hij bij een vijver waar heel veel mooie, witte waterlelies groeiden. Oh, dat zijn prachtige bloemen, met zo’n zoete, kruidige geur. Zodra oom Wiggily ze zag, zei hij:
“Ik zal er een paar plukken en die mee naar huis nemen, naar mevrouw Kat. Misschien zullen ze haar een beetje blij maken, ook al is haar Sneeuwbal voor altijd verdwenen.”
Dus trok oom Wiggily met zijn lange wandelstok enkele waterlelies naar de oever, totdat hij ze aan hun dunne stengels kon plukken. Sommige bloemen stonden wijd open en sommigen waren gesloten, zoals rozenknoppen.
Hij nam wat van beide soorten mee naar huis, naar mevrouw Kat, en toen hij haar vertelde dat hij Sneeuwbal niet kon vinden, was ze erg bedroefd en huilde. Maar ze hield wel heel veel van de bloemen en zette ze in een kom met water.
“”Ik blijf hier vannacht,” zei het konijn, “en morgenochtend ga ik weer op zoek naar Sneeuwbal. Ik weet zeker dat ik haar zal vinden.”
“O, je bent heel aardig,” zei mevrouw Kat, terwijl ze haar tranen wegveegde.
Dus, de volgende ochtend stond oom Wiggily heel vroeg op, en het eerste wat hij zag was de schaal met waterlelies op de salontafel. Ze waren allemaal gesloten als knoppen in de nacht, maar in het zonlicht gingen ze allemaal weer open in prachtige bloemen.
En geloof me, daar midden in een van de bloemen bewoog en wiebelde iets wits. Toen klonk er een zachte “Miauw!” en oom Wiggily riep:
“O, mevrouw Kat, kom snel hier! Hier is Sneeuwbal! Ze lag te slapen in een van de waterlelies!”
En inderdaad, daar was het kleine verdwaalde katje, dat net ontwaakte in een van de bloemen, en ze had precies de kleur van de bloem. En o, wat was ze blij haar moeder weer te zien, en wat omhelsde haar moeder haar hartelijk!
“Hoe ben je in die bloem terechtgekomen?” vroeg oom Wiggily.
“Oh, toen ik achter mijn bal aan ging, werd ik achtervolgd door een grote hond,” zei Sneeuwbal, “dus ik sprong in een van de lelies en viel in slaap, en de bloem ging dicht en ik bleef daar. Maar nu ben ik thuis, en daar ben ik erg blij mee,” en ze kuste oom Wiggily voorzichtig op het puntje van zijn neus, dat fonkelde als een ster op een ijzige nacht.
Dus zo was Sneeuwbal zoekgeraakt maar ook weer gevonden.
