Neptunus

Ver weg onder het groene water, waar het zeezand glad en wit is en vissen in het rond schieten als flitsen van zilver tussen het zeewier, daar woonde de oude oceaangod Neptunus (ook wel Poseidon genaamd). “Vader Neptunus”, noemde men hem vroeger. Daar had hij zijn paleis, en daar hield hij de wilde zeepaardjes die hij had afgericht en geleerd om zijn strijdwagen over het water te trekken.

Op een ochtend, toen Neptunus uit zijn paleis kwam, was hij verrast dat alles in grote wanorde lag. Het water, meestal stil en kristalhelder, met het groene licht dat er doorheen scheen, was vaag en onrustig; het sloeg tegen de muren van het paleis en zat vol stukjes gebroken schelp en zeewier dat van hun stelen was gescheurd. Terwijl Neptunus om zich heen stond te kijken, kwamen de grote, goedaardige dolfijnen ongemakkelijk aanrollen, alsof ze wilden vragen wat er aan de hand was.

De dolfijnen waren wijze wezens en werden vaak door Neptunus als boodschappers rondgestuurd. Dus koos hij er nu een uit om de oorzaak van al deze verwarring te gaan zoeken. De dolfijn kwam al snel terug en zei dat er boven een vreselijke storm woedde; dat de wind grote golven naar de kust rolde en de nevel hoog in de lucht wierp; dat hij ook schepen had gezien die door deze wilde winden op de rotsen werden gedreven, of in gevaarlijke zandbanken waren gedreven.

Neptunus spande onmiddellijk zijn paarden voor de wagen, klom op de strijdwagen en leidde zijn rossen met stevige teugel omhoog naar het toneel van de storm. Kalm en majestueus zat de oceaangod in zijn strijdwagen, zijn drietand vasthoudend als een toverstaf, en de ruwe wateren vloeiden voor hem glad terwijl hij voortging. Zijn zoon Triton zwom langszij, een verwrongen zeeschelp in zijn hand, waarop hij soms een hoorngeschal blies.

Ook de dolfijnen volgden, heen en weer zwemmend en over elkaar tuimelend in hun gretigheid om te helpen. Eindelijk bereikten ze de top van het water. Nauwelijks kwam het kalme hoofd van Neptunus boven het oppervlak uit of, als bij toverslag, waren de woelige golven stil en de zee glad als glas; de wind ging liggen en alles was weer vredig als op een zomerdag.

Neptunus riep de winden naar zich toe, berispte ze streng voor hun ruige spel en stuurde ze weer naar huis, naar koning Aeolus. Daarna zocht hij naar de ongelukkige schepen die in gevaar waren. Degenen die zich op de rotsen bevonden, wrikte Triton los, Neptunus hielp met zijn drietand, en degenen die naar het ondiepe water waren gedreven, leidden ze terug naar diep water.

Eindelijk was alles in orde – en het was een groots gezicht om de kalme oude vader Neptunus in zijn strijdwagen te zien glijden over de zee die hij weer tot rust had gebracht, terwijl de dolfijnen om hem heen speelden, hun gladde ruggen glinsterend in de zon.


Downloads