Er was eens een meisje dat haar vader en moeder verloor toen ze nog heel klein was. Haar peetmoeder woonde alleen in een klein huisje aan het einde van het dorp. Zij verdiende haar geld met spinnen, weven en naaien. De oude vrouw nam de kleine wees in huis en gaf haar een degelijke opvoeding.
Toen het meisje vijftien jaar oud was, werd de peetmoeder ziek. Ze riep het meisje bij haar bed en zei: “Lieve dochter, mijn einde nadert. Jij erft mijn huisje. Zo heb je in ieder geval een dak boven je hoofd. Ik geef je ook mijn klosje, schietspoel en naald. Daarmee kun je je brood verdienen.”
Toen legde ze haar handen op het hoofd van het meisje en zei: “Wees verstandig en gedraag je netjes, dan komt alles goed.” Even later blies de oude vrouw haar laatste adem uit. Het meisje was heel verdrietig en leefde vanaf nu alleen in het huisje. Ze werkte hard en was de hele dag aan het spinnen, weven en naaien.
De woorden van haar oude peetmoeder leken uit te komen. Alles ging voorspoedig. Als het meisje een tapijt, een shirt of een linnen deken had gemaakt, dan had ze zo een klant gevonden, die haar goed betaalde. Zo kon ze goed voor zichzelf zorgen en kon ze zelfs soms mensen in nood helpen.
Nu wilde het toeval, dat rond deze tijd de zoon van de Koning een toer door het land maakte om een bruid te zoeken. Hij wilde geen arme vrouw, maar hij wilde ook geen rijke vrouw. “Degene die tegelijkertijd arm en rijk is, daar zal ik mee trouwen”, zei de prins. Toen hij het dorp van het meisje bereikte, vroeg hij wie de rijkste en wie de armste vrouw in het dorp waren. De rijkste werd als eerste genoemd, de armste, zo werd hem verteld, was het jonge meisje dat alleen in het kleine huisje aan het einde van het dorp woonde.
Het rijke meisje zat in de deuropening met haar beste kleren aan. Toen de prins langskwam, stond ze op en maakte een diepe buiging voor hem. Hij bekeek haar aandachtig, zei niets en reed verder. Toen hij bij het huis van het arme meisje kwam, vond hij haar niet in de deuropening. Zij was namelijk hard aan het werk in haar kamer. De prins keek door het raam en zag het meisje achter haar wiel spinnen.
Het meisje keek op, en toen ze de zoon van de Koning naar haar zag kijken, begon ze te blozen. Ze sloeg haar ogen neer en ging verder met spinnen. Of ze haar werk net zo keurig deed als altijd, kan ik niet zeggen, maar ze bleef spinnen totdat de zoon van de Koning wegreed. Toen liep ze naar het raam, opende het rooster en zei: “Het is zo warm in deze kamer”, en keek de prins net zo lang na totdat de witte veer op zijn hoed volledig uit zicht was verdwenen.
Daarna ging het meisje weer zitten en begon te spinnen. Terwijl ze dat deed, schoot haar een liedje te binnen dat haar peetmoeder altijd zong tijdens het werk. “Klosje, klosje, laten we zien. Of ik een liefje verdien.”
En warempel! Het klosje sprong uit haar hand, rende de kamer uit en begon vrolijk door de velden te dansen. Een grote, gouden draad achter zich aan slepend. Nu ze haar klosje kwijt was, ging het meisje maar weven. Ondertussen danste het klosje verder, en juist toen het einde van de gouden draad was bereikt, kwam het klosje aan bij de prins.
“Wat is dit nu?” riep de Koningszoon, “het lijkt erop dat het klosje mij de weg probeert te wijzen.” Dus stapte de prins op zijn paard en volgde de gouden draad. In de tussentijd zat het meisje te weven en zong: “Schietspoeltje, weef een web en zorg dat ik mijn liefje zo in mijn huisje heb.”
Het schietspoeltje ontsnapte direct uit haar hand en sprong naar buiten. Op de drempel begon het, het mooiste tapijt dat je ooit zult zien te weven. Rozen en lelies bloeiden aan beide kanten, hazen en konijnen renden door de struiken aan de zijkant, terwijl zangvogels op de bogen zaten. Het schietspoeltje vloog van links naar rechts en het leek alsof de entree zichzelf bouwde. Het meisje ging ondertussen verder met naaien. Ze pakte haar naald en zong: “Naaldje, naaldje, prik maar weg, maak mijn kamer nu, zo mooi als ik zeg.”
En warempel, ook de naald sprong zo uit haar vingers en in een mum van tijd lag er een groen kleed op de tafels en banken, waren de stoelen bekleed met fluweel en hingen er zijden gordijnen voor de ramen. Net toen het naaldje klaar was, zag het meisje de witte veer van de hoed van de prins voor haar raam. Hij was door het klosje teruggeleid naar het huisje van het meisje.
De prins stapte van zijn paard af en liep over het tapijt het huis in. Terwijl hij de kamer binnenkwam, stond het meisje daar, blozend als een roos: “Jij bent tegelijkertijd de armste en de rijkste”, zei de Koningszoon. “Kom met mij mee, dan zullen wij trouwen.”
Het meisje zei niets, maar stak haar hand uit. Toen kuste de prins haar, nam haar mee naar buiten en tilde haar op zijn paard. Samen vertrokken ze naar het koninklijk paleis. Daar werd de bruiloft groots gevierd.
Het klosje, de schietspoel en de naald, kregen een ereplaats in de schatkamer van het paleis.