Klein Knopje

In een groot bos woonden Vogel Bruinborst en zijn vrouwtje met heldere oogjes. Ze waren een erg gelukkig vogelpaar: hun huis was klaar en vier blauwe eieren lagen in het zachte nest. Het vrouwtje zat er stil en geduldig op, terwijl de man zong en haar leuke verhalen vertelde en haar zoete bessen en wormpjes bracht.

Alles verliep goed, totdat Moeder Bruinborst op een dag in het nest een klein wit ei vond, met een gouden band eromheen.

“Kom eens kijken! Waar kan dit mooie ei vandaan gekomen zijn? Mijn vier eieren liggen hier. Wat denk jij ervan?”

Haar echtgenoot schudde zijn kop en zei: “Maak je geen zorgen, mijn liefste; het moet een goede Fee zijn die het aan ons heeft gegeven. Laten we het ei niet aanraken, maar er voorzichtig op gaan zitten en dan zullen we te zijner tijd zien wat ons is toegestuurd.”

Dus zeiden ze er verder niets meer over, en al snel telde hun huis vier kleine tjilpende vogelkinderen. Toen ging ook het witte ei open en daarin lag een klein meisje wat prachtig zong. De vogels waren verbaasd, maar ze verwelkomden haar hartelijk en ze lag lekker warm onder de vleugel van de moeder, en de jonge vogels hielden ook allemaal meteen van haar. Ze noemden het kleine meisje Klein Knopje.

De vreugde in het bos was groot en de ouders waren zeer trots op hun gezin. Van alle kanten stroomden buren binnen om het kindje van moeder Bruinborst te zien. Het kleine meisje praatte met hen en zong zo vrolijk, dat ze voor altijd hadden kunnen blijven luisteren. Al snel was het meisje de vreugde van het hele bos, terwijl ze vrolijk danste van boom tot boom.

De wilde vruchten waren haar voedsel, de verse dauw in de bloemkelken haar drank, terwijl groene bladeren als kleine gewaden dienden; en zo vond ze kledingstukken in de bloemen van het veld, en een gelukkig thuis bij Moeder Bruinborst. Alles in het bos, van de statige bomen tot de kleine mossen in het gras, was een vriend voor het vrolijke kind.

Toen kwamen er op een dag een paar verdrietige elfjes naar Klein Knopje, smekend of ze wat van haar mooie muziek mochten horen; en toen ze hen bij de hand nam en vriendelijk tegen hen sprak, huilden ze en vertelden haar verdrietig waarom ze gekomen waren:

“Wij hebben ooit in Feeēnland gewoond, en wat waren we gelukkig! Maar we waren zo’n mooi huis niet waard en werden de koude wereld in gestuurd. Kijk naar onze gewaden, ze zijn als verdorde bladeren; onze vleugels zijn dof, onze kronen zijn verdwenen, en we leiden een treurig, eenzaam leven in dit donkere bos. Laat ons alsjeblieft bij je blijven; je muziek klinkt als feeēnliedjes, en je bent zo vriendelijk en praat zo lief tegen ons. Het is goed om dichtbij iemand te zijn die zo lief en aardig is. Jij kunt ons vertellen hoe we weer eerlijk en onschuldig kunnen worden. Zeg alsjeblieft dat we bij jou kunnen blijven?”

En Klein Knopje zei: “Ja”, en dus bleven ze bij haar maar haar vriendelijke hartje was bedroefd omdat de elfjes zo verdrietig huilden, en tot nu toe kon alles wat ze zei hen niet gelukkig maken totdat ze eindelijk zei:

“Huil maar niet meer. Ik ga naar Koningin Dauwdruppel en zal haar vragen of jullie terug mogen komen. Ik zal haar vertellen dat jullie berouw hebben en alles zullen doen om haar liefde weer te winnen. En ik zal haar vertellen dat jullie verdrietig zijn en verlangen naar vergeving. Dit zal ik zeggen, en nog veel meer, en ik vertrouw erop dat zij mijn smeekbede zal verhoren.”

“Ze zal geen nee tegen je zeggen, lief Klein Knopje,” zeiden de arme elfen. “Ze zal net zo van je houden als wij, en als we weer naar huis kunnen, kunnen we je daarvoor nooit genoeg bedanken.”

Alle vrienden van Klein Knopje kwamen afscheid nemen, omdat ze met het opkomen van de ochtendzon zou vertrekken en ieder bracht een klein cadeautje mee, want het land van de Feeën was ver weg, en ze zou een lange reis maken.

“Je hoeft niet te voet te gaan, mijn kind,” zei Moeder Bruinborst. “Je vriend Goudvleugel zal je dragen.”

Toen kwam de bij met zijn gele honingzakjes, en zei haar de honing mee te nemen, en de kleine bruine spin die onder de grote bladeren leefde, bracht een sluier voor haar hoed mee; terwijl de mier een klein aardbeitje kwam brengen. Moeder Bruinborst gaf haar goede raad, en vader Bruinborst stond met zijn kop opzij gedraaid, zijn ronde ogen fonkelend van verrukking, bij de gedachte dat zijn Kleine Knop naar Feeēnland ging.

Toen zongen ze allemaal samen, totdat ze over de heuvels uit het zicht verdween.

En zo liet Klein Knopje het oude bos ver achter zich. Goudvleugel droeg haar snel voort en ze keek neer op de groene bergen en de boerenhuisjes, die tussen de overschaduwende bomen stonden. De aarde zag er helder en fris uit, met haar brede, blauwe rivieren die door zachte weiden kronkelden en de zingende vogels en bloemen, die hun heldere ogen altijd op de lucht gericht hielden.

Eindelijk kwam ze aan in Feeēnland.

Terwijl Klein Knopje door de poort liep, verwonderde ze zich er niet langer over dat de verbannen elfen huilden en treurden om het prachtige huis dat ze verloren hadden. Heldere wolken zweefden in de zonnige hemel en wierpen een regenbooglicht op de paleizen beneden, waar de elfen dansten; terwijl de lage, zoete stemmen van de zingende bloemen zacht door de geurige lucht klonken en zich vermengden met de muziek van de kabbelende golven, terwijl ze verder stroomden onder de bloeiende wijnranken die erboven hingen.

Alles was helder en mooi; maar Klein Knopje wilde daar niet onnodig blijven hangen en ging snel naar het Bloemenpaleis. Toen ze Klein Knopje zagen, verzamelden ze zich om haar heen en leidden haar door de met bloemen omkranste bogen naar een groep van de mooiste feeën. En onder hen was de koningin.

Klein Knopje knielde voor haar neer, en terwijl de tranen over haar gezichtje stroomden, vertelde ze de koningin waarom ze kwam, en smeekte ze ernstig of de verbannen elfen vergeven konden worden, zodat ze niet, ver weg van hun vrienden en verwanten, zouden wegkwijnen. En terwijl ze smeekte, huilden velen met haar mee.

Met betraande ogen antwoordde Koningin Dauwdruppel:

“Klein meisje, jouw smeekbede heeft mijn hart verzacht. Zij zullen niet treurig en alleen achterblijven, noch zult jij teruggaan zonder een vriendelijk woord om hen op te vrolijken en te troosten. We zullen hen vergeven, en wanneer ze een perfecte feeënkroon, mantel en toverstaf kunnen meebrengen, zullen ze opnieuw worden ontvangen als kinderen van hun liefhebbende koningin. De taak is moeilijk, want alleen de besten en zuiversten kunnen de feeënkledingstukken vormen; toch kunnen ze met veel geduld hun gewaden in hun vroegere glans herstellen.”

Kleine Knop bedankte de koningin en keerde terug naar huis om de elfen te vertellen wat ze moesten doen.

Maar de elfen waren boos en teleurgesteld en wilden niet naar haar woorden luisteren. Ze bedroefden haar vriendelijke hart met veel wrede woorden; maar ze verdroeg het geduldig, en toen ze haar vertelden dat ze nooit zo’n zware taak zouden kunnen volbrengen en voor altijd in het donkere bos moesten blijven wonen, antwoordde ze dat eerst de sneeuwwitte lelie moest worden geplant en bewaterd met berouwvolle tranen voordat de mantel van onschuld kon worden gewonnen. En dat de zon van liefde in hun hart moest schijnen, voordat het licht naar hun vervaagde kronen kon terugkeren, en er daden van vriendelijkheid moesten worden verricht, voordat de kracht weer naar hun nu nutteloze toverstokken zou komen.

Vervolgens plantten de elfjes de lelies; maar de bloemen zakten al snel ineen en stierven af, en er kwam geen licht in hun kronen. Ze verrichtten verder geen vriendelijke daden, maar zorgden alleen voor zichzelf; en toen ze merkten dat hun arbeid tevergeefs was, probeerden ze het ook niet langer meer, maar begonnen te huilen. Dus Klein Knopje verzorgde met geduld en zorg de lelies, die daarna helder bloeiden, en de kronen straalden licht uit, en in haar handen hadden de toverstokken macht over vogels en bloesems, want zij streefde ernaar anderen geluk te schenken, zichzelf daarbij vergetend. En de ijdele elfen namen met dankbare woorden de kledingstukken van haar aan. Toen gingen ze met Klein Knopje naar Feeēnland, en stonden met kloppend hart voor de poorten; waar massa’s Feeënvrienden naar voren kwamen om hen te verwelkomen.

Maar toen Koningin Dauwdruppel hen aanraakte met haar toverstok, verdween het licht uit hun kronen toen ze binnenkwamen, hun gewaden werden als verdorde bladeren en hun toverstokken werden machteloos.

Te midden van de tranen van alle elfen leidde de Koningin hen naar de poorten en zei:

“Vaarwel! Het ligt niet in mijn macht om jullie verder te helpen; onschuld en liefde zitten niet in jullie hart, en als dit onvermoeibare kleine meisje er niet was geweest, zouden jullie nooit meer je verloren huis zijn binnengegaan. Ga en streef opnieuw naar het goede, want totdat alles weer eerlijk en puur is, kan ik jullie niet de mijne noemen.”

“Vaarwel!” zeiden de huilende elfen, terwijl de poorten zich sloten; en ze verzamelden zich nederig en met een gebroken hart rond Klein Knopje; en zij leidde hen met bemoedigende woorden terug naar het bos.

De tijd verstreek en de elfen hadden niets gedaan om hun mooie huis weer terug te krijgen. Ze huilden niet langer, maar keken naar Klein Knopje, terwijl zij dagelijks de bloemen verzorgde en hun kracht en schoonheid herstelde, of met zachte woorden van nest naar nest vloog en de kleine vogels leerde gelukkig samen te leven. Waar ze ook ging, werden liefdevolle harten met dankbaarheid.

Vervolgens deden de elfen langzaam aan, één voor één, in het geheim wat vriendelijk werk. Bloemen keken liefdevol omhoog als ze voorbijkwamen, vogels zongen om hen op te vrolijken als droevige gedachten hen deden huilen. En al snel ontdekte ook Klein Knopje hun vriendelijke daden, en haar bemoedigende woorden gaven hen nieuwe kracht.

En niet alleen vogels en bloemen zegenden hen, maar ook mensen; want met tedere handen leidden zij kleine kinderen uit gevaar, en hield hun jonge hart vrij van kwade gedachten; ze fluisterden verzachtende woorden tegen de zieken en brachten zoete geuren en mooie bloemen naar hun eenzame kamers. Ze stuurden prachtige visioenen naar de ouden en blinden, om hun hart jong en helder te maken met gelukkige gedachten.

Met veel tederheid waakten zij over de armen en treurenden, en veel arme moeders zegenden de onzichtbare handen die voedsel en warme kleren voor hun hongerige kleintjes brachten. Veel arme mannen verwonderden zich over de mooie bloemen die opkwamen in hun kleine tuintjes en hen opvrolijkten met hun heldere vormen en hun sombere huis mooi maakten met hun schoonheid.

De tijd verstreek, en hoewel de verbannen elfen vaak naar hun huis verlangden, werkten ze toch door, wetende dat ze het niet verdienden, in de hoop op een dag de vrienden terug te zien die ze verloren hadden; terwijl de vreugde van hun eigen hart hun leven vol geluk maakte.

Op een dag kwam Klein Knopje naar hen toe en zei:

“Luister, lieve vrienden. Ik heb een moeilijke taak voor jullie. Het is een groot offer voor jullie, voor jullie elfen die van het licht houden, om de lange winter door te brengen in het donkere, koude bos, diep in de aarde, wakend over de bloemwortels, om ze vrij te houden van de kleine larven en wormen die hen kwaad willen doen. Maar in de zonnige lente, als ze weer bloeien, zullen hun liefde en dankbaarheid jullie mooie huizen bezorgen tussen hun heldere bladeren.

Het is ook een vermoeiende taak, en ik kan jullie geen beloning geven voor al jullie tedere zorg, maar de zegeningen zullen komen van de zachte bloemen die je van de dood hebt gered. Ik help jullie graag; maar mijn gevleugelde vrienden bereiden zich voor op hun reis naar warmere landen, en ik moet ze helpen hun kleintjes te leren vliegen zodat ze veilig op weg kunnen gaan. Vervolgens moet ik de hele winter naar de huizen van de armen en lijdenden gaan, de zieken en eenzamen troosten, en hoop en moed geven aan degenen die in hun armoede op een dwaalspoor zijn gebracht. Deze dingen moet ik doen; maar als de bloemen weer bloeien, zal ik weer bij jullie zijn om onze vrienden van over de zee te verwelkomen.”

Toen antwoordden de elfen: “Ach, lief Klein Knopje, je hebt zelf de moeilijkste en belangrijkste taak op je genomen, en wie zal jou belonen voor al je daden van tederheid en barmhartigheid in de grote wereld? Ja, lief Klein Knopje, we zullen graag tussen de wortels zwoegen, zodat de mooie bloemen hun mooiste gewaden mogen dragen om je te verwelkomen.”

Toen gingen de elfen hard aan het werk diep in de aarde, en geen vorst of sneeuw kon de bloesems, die ze verzorgden, beschadigen. Elk klein zaadje werd in de zachte aarde gelegd, bewaterd en bewaakt. Zachte wortels werden in verdorde bladeren gevouwen, zodat er geen ijskoude druppels bij konden komen, veilig totdat de zomerwind ze zou roepen.

Eindelijk was de sneeuw verdwenen en hoorden ze kleine stemmetjes die hen riepen naar boven te komen; maar ze werkten geduldig door, totdat zaad en wortel groen en sterk waren. Toen haastten ze zich met gretige voeten naar de aarde erboven, waar, over heuvel en vallei, heldere bloemen en ontluikende bomen glimlachten in het warme zonlicht, bloesems zich liefdevol voor hen bogen en hun gekleurde bellen luidden. Net zolang totdat de geurige lucht vol was van muziek; terwijl de statige bomen hun grote armen boven hen zwaaiden en zachte bladeren aan hun voeten verspreidden.

Toen kwamen de vrolijke vogels, die het bos tot leven brachten met hun stemmen, elkaar toeroepend, terwijl ze tussen de wijnranken vlogen en hun kleine huisjes bouwden. De elfen hadden lang gewacht, en eindelijk daar kwam Klein Knopje met vader Bruinborst. Gelukkige dagen gingen voorbij; en de zomerbloemen waren in hun volle schoonheid toen Klein Knopje op een dag de elfen verzocht met haar mee te gaan.

Gezeten op vlinders met heldergekleurde vleugels vlogen ze over bos en weide, totdat ze met vreugdevolle ogen de met bloemen bekroonde muren van Feeēnland zagen.

Ze bleven staan voor de poorten, en al snel kwamen grote groepen liefdevolle elfen naar voren om hen te ontmoeten. Door de zonnige tuinen gingen ze de Leliezaal binnen, waar tussen de gouden meeldraden van een sierlijke bloem de koningin zat.

Toen sprak Klein Knopje terwijl ze de elfen naar de troon leidde:

“Lieve koningin, ik breng nu uw onderdanen terug: wijzer vanwege hun verdriet, beter vanwege hun zware beproeving; nu zou elke koningin trots op hen zijn. Gedurende de sombere maanden, toen ze tussen mooie zuidelijke bloemen hadden kunnen wonen, onder een glimlachende hemel, zwoegden ze in de donkere en stille aarde, terwijl ze de harten van de vriendelijke bloemengeesten vervulden met dankbare liefde, op zoek naar geen andere beloning dan dat ze blij waren goede daden te verrichten en de vreugde die dat hen bracht. Dit hebben ze zonder morren en alleen gedaan; en nu vallen er van heinde en verre bloemenzegeningen op hen.

Zijn ze uw liefde nu niet waard, lieve koningin? Hebben zij hun mooie huis niet weer verdiend nu? Zeg dat ze vergeven zijn, en je hebt de liefde van harten verworven, puur zoals de sneeuwwitte gewaden die zij nu dragen.”

Klein Knopje raakte de elfen aan met haar toverstok, en de donkere vervaagde kledingstukken vielen weg; en daaronder schitterden de gewaden van leliebladeren puur en vlekkeloos in het zonlicht. Toen, terwijl er tranen van geluk vloeiden, plaatste Koningin Dauwdruppel de heldere kronen op de gebogen hoofden van de knielende elfen, en legde voor hen de toverstokken neer die hun eigen goede daden krachtig hadden gemaakt.

Ze draaiden zich om om Klein Knopje te bedanken voor al haar geduldige liefde, maar ze was al weg; en hoog boven hen, in de heldere lucht, zagen ze het kleine meisje terugreizen naar het stille bos.

Zij had geen andere beloning nodig dan de vreugde die ze haar hadden gegeven. De harten van de elfen waren weer puur en haar werk was gedaan. Heel Feeēnland had een les geleerd van de vriendelijke Kleine Knop!


Downloads