Kaatje Kraaknoot

Er waren eens een koning en een koningin, zoals in veel landen. De koning had een dochter, Anne, en de koningin had er een die Kaatje heette, maar Anne was veel knapper dan de dochter van de koningin, hoewel ze van elkaar hielden als echte zussen. De koningin was jaloers op het feit dat de dochter van de koning mooier was dan de hare, en ze wilde haar schoonheid bederven. Dus raadpleegde ze de kippenvrouw, die haar vertelde het meisje de volgende ochtend naar haar toe te sturen, voor het ontbijt, zodat ze niks gegeten kon hebben.

Dus de volgende ochtend, erg vroeg, zei de koningin tegen Anne: “Ga, mijn liefste, naar het kippenvrouwtje in het dorp en vraag haar om wat eieren.” Dus Anne ging op weg, maar toen ze door de keuken liep, zag ze een korst, en ze nam het en kauwde het terwijl ze verder ging.

Toen ze bij het kippenvrouwtje kwam, vroeg ze om eieren, zoals haar was opgedragen; de kippenvrouw zei tegen haar: “Haal de deksel van die pot daar en kijk.” Dat deed het meisje, maar er gebeurde niets. “Ga naar huis, naar je stiefmoeder en zeg haar dat ze de deur van haar voorraadkast beter op slot moet houden,” zei het kippenvrouwtje. Dus ging ze naar huis, naar de koningin en vertelde haar wat de kippenvrouw had gezegd. De koningin wist hierdoor dat het meisje iets te eten had gehad, dus ze deed de volgende ochtend de keukendeur op slot en stuurde haar zonder eten weg. Maar de prinses zag langs de weg een paar boeren erwten plukken, en omdat ze erg aardig was, sprak ze hen aan en nam een handvol erwten, die ze onderweg at.

Toen ze bij het kippenvrouwtje kwam, zei ze: “Haal de deksel van de pot en je zult het zien.” Dus Anne tilde de deksel op, maar er gebeurde niets. Toen werd het kippenvrouwtje boos en zei tegen Anne: “Zeg tegen je stiefmoeder dat de pot niet kookt als het vuur weg is.” Dus Anne ging naar huis en vertelde de vreemde boodschap aan de koningin.

De derde dag ging de koningin zelf met het meisje mee naar het kippenvrouwtje, zodat ze zeker wist dat het meisje niks zou eten. Deze keer, toen Anne de deksel van de pot tilde, viel haar eigen mooie hoofd eraf, en sprong er een schapenkop op haar nek!

Dus de koningin was nu tevreden en ging terug naar huis.

Haar eigen dochter, Kaatje, nam echter een fijne linnen doek en wikkelde die om het hoofd van haar zus en nam haar bij de hand en ze gingen allebei op zoek naar hun geluk. Ze liepen door, en ze liepen door, en ze liepen door, tot ze bij een kasteel kwamen. Kaatje klopte aan de deur en vroeg om een overnachting voor zichzelf en haar zieke zus. Ze gingen naar binnen en ontdekten dat het het kasteel van een koning was, die twee zonen had, en een van hen was doodziek en niemand kon ontdekken wat hem scheelde. En het merkwaardige was dat wie hem ‘s nachts op hem paste om te zien waarom hij ziek was, nooit meer werd gezien. Dus had de koning een zak zilver aangeboden aan iedereen die ‘s nachts op hem wilde letten. Nu was Kaatje een heel dapper meisje, dus bood ze aan om bij de zieke prins te zitten.

Tot middernacht ging alles goed. Maar toen de klok twaalf uur sloeg, stond de zieke prins op, kleedde zich aan en glipte naar beneden. Kaatje volgde, maar hij leek haar niet op te merken. De prins ging naar de stal, zadelde zijn paard, riep zijn jachthond, sprong in het zadel en Kaatje sprong zachtjes achterop bij hem. De prins en Kaatje reden door het groene bos. Terwijl ze door het bos reden plukte Kaatje noten van de bomen en vulde haar schort ermee. Ze reden door tot ze bij een groene heuvel kwamen. De prins stopte hier en sprak: “Open, open, groene heuvel, en laat de jonge prins binnen met zijn paard en zijn hond,” en Kaatje voegde eraan toe, “en zijn dame achter hem.”

Onmiddellijk ging de groene heuvel open en gingen ze naar binnen. De prins ging een prachtige zaal binnen, helder verlicht, en vele mooie feeën omringden de prins en leidden hem naar het dansfeest. Ondertussen verstopte Kaatje zich, onopgemerkt, achter de deur. Daar zag ze de prins dansen, en dansen, en dansen, totdat hij niet meer kon dansen en op een rustbed viel. Toen waaiden de feeën hem koelte toe tot hij weer kon opstaan en verder kon dansen.

Eindelijk kraaide vroeg in de ochtend de haan en de prins haastte zich naar zijn paard; Kaatje sprong erachteraan en ze reden naar huis. Toen de ochtendzon opkwam, en de koning binnen kwam, trof hij Kaatje aan die bij het vuur zat en haar noten kraakte. Kaatje zei dat de prins een goede nacht had gehad; maar ze zou niet nog een nacht opblijven met hem tenzij ze een zak goud zou krijgen.

De tweede nacht verliep zoals de eerste was verlopen. De prins stond om middernacht op en reed weg naar de groene heuvel en het sprookjesbal, en Kaatje ging met hem mee en verzamelde noten terwijl ze door het bos reden. Deze keer keek ze niet naar de prins, want ze wist dat hij zou dansen en dansen en dansen. Maar ze zag een feeënbaby spelen met een toverstok en hoorde een van de feeën zeggen: “Drie slagen met die toverstok zouden Kaatjes zieke zus net zo mooi maken als altijd.” Dus rolde Kaatje de noten naar de feeënbaby, en ze rolde de noten tot de baby achter de noten aan waggelde en de toverstok liet vallen, en Kaatje pakte hem op en stopte hem in haar schort.

En bij het hanengekraai reden ze naar huis zoals voorheen, en zodra Kaatje thuiskwam in haar kamer, haastte ze zich en raakte Anne drie keer aan met de toverstok, en de akelige schapenkop viel eraf en ze was weer haar eigen mooie zelf. De derde nacht stemde Kaatje er alleen in toe om nog een nacht op de prins te letten, als ze met de zieke prins zou mogen trouwen. Alles ging zoals de eerste twee nachten. Deze keer speelde de feeënbaby met een vogeltje; Kaatje hoorde een van de feeën zeggen: “Drie happen van dat vogeltje zouden de zieke prins helemaal beter maken.” Kaatje rolde alle noten die ze had naar de feeënbaby totdat het vogeltje viel, en Kaatje stopte het in haar schort.

Bij het hanengekraai vertrokken ze weer, maar in plaats van haar noten te kraken in de ochtend, zoals de andere dagen, plukte Kaatje deze keer de veren van de vogel af en kookte het vogeltje. Al snel ontstond er een zeer lekkere geur. “Oh!” zei de zieke prins, “Ik wou dat ik een hap van dat vogeltje mocht hebben”, dus gaf Kaatje hem een hap van het vogeltje, en hij kwam overeind op zijn elleboog. Toen riep hij weer: “Oh, als ik nog een hap van dat vogeltje zou kunnen hebben!” dus Kaatje gaf hem nog een hap en hij ging rechtop op zijn bed zitten. Toen zei hij weer: “Oh! Had ik maar een derde hap van dat vogeltje!” Dus gaf Kaatje hem een derde hap, en toen stond hij op, kleedde zich aan en ging bij het vuur zitten. Toen de koning de volgende ochtend binnenkwamen, vond hij Kaatje en de jonge prins, ze waren samen noten aan het kraken. Ondertussen had zijn broer Anne gezien en was hij verliefd op haar geworden, zoals iedereen deed die haar lieve, mooie gezichtje zag. Dus de zieke zoon trouwde met de gezonde zus, en de gezonde zoon trouwde met de zieke zus, en ze leefden allemaal gelukkig en stierven ook gelukkig.


Downloads