Er was eens een kleine Schotse jongen genaamd James Watt. Hij was geen sterk kind en kon niet altijd rennen en spelen met de andere kinderen, maar moest zich vaak thuis vermaken. Op een vakantiemiddag amuseerde de kleine James zich op deze manier: hij hield een schoteltje boven de stroom stoom die uit de tuit van een kokende ketel kwam, en terwijl hij toekeek, zag hij kleine waterdruppeltjes op het schoteltje ontstaan. Hij vond dit heel vreemd en vroeg zich af waarom het gebeurde, want hij wist niet dat stoom gewoon water is dat door de hitte van vorm verandert en dat zodra het iets kouds aanraakt het weer in water verandert. Hij vroeg zijn tante om het uit te leggen, maar zij zei hem alleen zijn tijd niet te verspillen. Als ze het werk had kunnen voorzien dat haar neef zou doen als hij een man werd, zou ze nooit hebben gedacht dat hij zijn tijd aan het verspillen was!
Toen James Watt opgroeide, was hij nog steeds net zo geïnteresseerd in stoom. Hij zag het als een wonderbaarlijke kracht. Hij was er zeker van dat het de mensen van grote dienst zou kunnen zijn. Het werd al gebruikt voor het aandrijven van motoren, maar de motoren waren niet goed en het kostte veel geld om ze te gebruiken. James Watt dacht dat ze verbeterd konden worden, maar het duurde lang voordat hij de goede manier vond om dit te doen. Dikwijls zat hij bij het vuur te kijken naar het deksel van de ketel, terwijl die door de stoom aan het dansen was, en maakte hij vele plannen. En eindelijk kwam er een zeer gelukkige gedachte bij hem op. Zijn plan maakte het mogelijk grote verbeteringen aan te brengen in de werking van motoren, en nu drijft stoom onze treinen en schepen, onze molens en fabrieken aan, en is stoom één van onze nuttigste dienaren!