Is er een mooiere plek om te spelen dan in een oude appelboomgaard? Eenmaal onder die favoriete bomen waarvan de takken de grond bestrijken, ben je volkomen afgesloten van de grote, lastige buitenwereld. En wat voel je je gelukkig en veilig in die groene wereld van jezelf! Een wereld die speciaal voor kinderen is gemaakt, een wereld van gras en bladeren en vogels en bloemen, waar zowel schoollessen als volwassenen geen deel van uitmaken.
In de licht zwaaiende takken vind je steigerende paarden, en op menige gekke rit dragen ze je. Sommige takken zijn steile paden die naar berghellingen leiden. Onder je gapen grote afgronden. Hier mogen alleen de moedigen en de koelbloedigen hopen succesvol te zijn en de hoogste punten te bereiken zonder gevaar voor hun botten.
Hier brengen de meisjes hun poppen mee en spelen huisje. Niets kan een huis interessanter of verrassender maken dan een appelboom; de kamers zijn zo talrijk en hebben zulke merkwaardige vormen. Bovendien zijn de stoelen in deze kamers veel comfortabeler dan de stoelen die gewone mensen in alledaagse huizen gebruiken. Het reilen en zeilen van de familie Roodborstje wordt door de ramen over het hoofd gezien. Je zou verbaasd zijn als je zou zien hoeveel dikke wormen Moeder Roodborstje erin weet te krijgen door de gapende babykeeltjes, en je vraagt je af hoe baby-roodborstjes ooit volwassen kunnen worden.

Vanuit deze ramen bekijk je de eerste vliegles; en je lacht als je ziet hoe de kleine lafaards zich aan de tak dichtbij vastklampen en weinig acht slaan op de luidruchtige verontwaardiging van hun ouders. Toch zou je willen dat ook jij plotseling een paar vleugels zou kunnen laten groeien, zodat je je bij de kleine klas zou kunnen voegen en dat ene ding zou leren dat nog leuker lijkt dan boom-klimmen.
Dat jullie, kinderen, er zo naar verlangen om op dit moment het klaslokaal uit te zijn en in de boomgaard zo vol mogelijkheden te zijn, dat betwijfel ik niet. Maar omdat de grote mensen besloten hebben dat je vanaf nu een paar maanden een groot deel van je tijd aan de lesboeken moet besteden, wil ik je een plan voorstellen.
Wat denk je ervan om iets van de buitenplekken waar we van houden in het klaslokaal te brengen, waar we niet zoveel van houden als eigenlijk zou moeten als de lessen altijd op de juiste leuke manier zouden worden gegeven?
Laten we nu doen alsof – volwassenen, die moeilijke sommen kunnen maken en vragen over geschiedenis en aardrijkskunde beter kunnen beantwoorden dan kinderen, kunnen niet zo goed ‘doen alsof’ – laten wij nu doen alsof we op het punt staan de ochtend door te brengen in de boomgaard.
Hier gaan we, het schoollokaal uit, de frisse lucht en de zon in, langs de weg, de heuvel op, totdat we de stenen muur bereiken waarachter onze boomgaard ligt.
Ah! Het is fijn om in de koelte van de dierbare, vriendelijke bomen te komen. En juist nu, meer dan ooit, lijken ze vriendelijk tegen jullie, jongens en meisjes; want ze zijn zwaar van de appels, prachtige rode en gouden appels, die je verleiden om in de groene zee van bladeren erboven te klauteren.
Laten we nu ‘doen alsof’ jullie genoeg hebben gehad en klaar zijn om jullie rustig om mij heen te verzamelen op het lange gras. Maar eerst brengt een van jullie mij een appel. Laat deze goed gegroeid en rond zijn, met een roze, door de zon verbrande wang; want aangezien we wat tijd met deze appel zullen doorbrengen, geldt: hoe volmaakter hij van vorm is, hoe rijker van kleur, hoe gezonder hij is, en hoe beter hij is. Het is goed om zoveel mogelijk bezig te zijn met dingen die mooi, gezond en stevig zijn, ook al zijn het maar appels.
Hier hebben we een mooi exemplaar. Weet iemand van jullie iets over deze appel? Misschien lijkt dit een vreemde vraag. Maar als we iets moois zien, is het dan vreemd dat we de geschiedenis ervan willen weten? Als ik een mens zie die volgens mij precies is zoals hij moet zijn en als hij of zij er mooi uitziet en goed handelt, eerlijk en sterk is, en mooi en vriendelijk, en moedig en genereus, dan vraag ik: ‘Wie is hij? Waar komt hij vandaan? Wat heeft hij gedaan?”
Natuurlijk is een mooie appel niet zo interessant als een goede man of vrouw, of als een goede jongen of meisje. Maar er valt nog steeds veel interessants te leren, zelfs over een appel.
Niemand van jullie lijkt erop gebrand het verhaal van de appel te vertellen, dus ik zal beginnen met een aantal vragen aan jullie te stellen.
Weet jij nog dat je afgelopen voorjaar in dezelfde boomgaard speelde?

Ja, je bent die zaterdagen in mei vast niet vergeten. De bomen waren allemaal roze en wit met appelbloesems. De lucht was zoet van geur en vol van de stemmen van vogels en van bijen die druk bezig waren van bloem tot bloem te vliegen. Nee, inderdaad! Je bent die gelukkige ochtenden niet vergeten. Bovendien zul je dat ook nooit vergeten. Ze behoren tot de dingen die je bij zullen blijven en je hele leven een rust en hulp voor je zullen zijn. Ik wou dat er geen kind leefde dat niet altijd de herinnering aan de meidagen in een appelboomgaard met zich mee zou dragen.
Hoe komt het, denk je, dat deze bomen, die in mei bedekt waren met bloemen, nu zwaar beladen zijn met appels?
Kan iemand van jullie, kinderen, dit raadsel beantwoorden? Hoe zijn deze grote appels erin geslaagd de plaats in te nemen van de delicate appelbloesems?
Er zijn kinderen die hun ogen goed openhouden en echt zien wat er om hen heen gebeurt, in plaats van te doen alsof ze niets zien; en misschien zal zo’n kind zeggen: “O ja! Ik weet hoe het gebeurde. Ik heb het allemaal gezien en kan het hele verhaal in één keer vertellen.”
Ik zou die jongen of dat meisje heel graag willen ontmoeten, en ik zou graag een wandeling over het platteland met hem of haar willen maken; want er zijn zo weinig kinderen, en ook volwassen mensen, die zowel hun ogen gebruiken om mee te zien, als de hersenen die achter hun ogen liggen om mee te denken en vragen te stellen, dat het een zeldzame traktatie is om iemand te ontmoeten en daarmee rond te gaan.
Maar ik zou bijna net zo blij zijn om het kind te ontmoeten dat zegt: ‘Nou, ik weet dat eerst de bloesems komen. Begin mei maken ze de boomgaard zo leuk om in te spelen. Maar na een paar dagen beginnen ze te vallen. Hun kleine witte blaadjes vallen als sneeuwvlokken naar beneden; en kort daarna, als je langs de takken naar boven klimt en goed kijkt, waar eerder een bloesem was, vind je nu een klein groen ding, zoiets als een knop. Dit kleine knopje wordt steeds groter en groter, en dan zie je uiteindelijk dat het een babyappel is. Naarmate de weken verstrijken, groeit de kleine appel uit tot een grote appel; en eindelijk begint het groen te vervagen, en het rood en geel komen eraan. Op een dag vind je de grote volwassen appel helemaal rijp en klaar om te eten. Maar ik heb nooit kunnen begrijpen waarom het zo is geworden, zo’n grote, zware appel uit zo’n klein bloemetje, ik heb me dat altijd afgevraagd.”

Als we ons nu afvragen wat we zien, dan zijn we op de goede weg. Het kind dat eerst ‘ziet’ wat er om hem heen gebeurt, en zich vervolgens ‘afvraagt’ en vragen stelt, zal zeker goed gezelschap zijn voor andere mensen en voor zichzelf. (En aangezien iemand meer tijd met zichzelf doorbrengt dan met iemand anders, heeft hij geluk als hij een prettige metgezel vindt.) Zo’n kind is het gebruik van zijn ogen niet kwijtgeraakt, zoals zovelen van ons wel schijnen te hebben gedaan. En als het kleine brein vol vragen zit, ligt het voor de hand om een groot brein te worden, dat op een dag misschien de vragen zal beantwoorden die de wereld stelt.
Voordat ik je vertel hoe de grote appel erin slaagde de plaats in te nemen van de mooie, delicate bloem, laten we eerst eens goed naar deze bloem kijken.
Maar in september zijn er geen appelbloemen voorhanden. Aan al deze bomen is er niet één te vinden. Dus nu moeten we in plaats daarvan een afbeelding gebruiken. En als het mei is, zal je leraar je een tak brengen met prachtige bloesems; of, beter nog, misschien neemt hij je mee naar de boomgaard zelf, en kun je dit hoofdstuk nog eens doornemen met de prachtige levende bloemen voor je.

Als je nu naar deze foto van de appelbloem kijkt, zie je een cirkel die bestaat uit vijf mooie bladeren. Soms zijn deze wit; soms ze zijn roze. En wat zie je in het midden? Wel, daar zie je een heleboel vreemd uitziende kleine dingen waarvan je de naam niet kent. Ze lijken een beetje op kleine, nogal kromme spelden; want op de punten van de meesten zitten voorwerpen die je aan de punt van een speld doen denken.
Als je naar een echte bloem zou kijken, zou je zien dat deze speldenknopjes kleine doosjes zijn gevuld met geel stof dat op je vingers terechtkomt; en daarom zullen we ze voorlopig ‘stofdozen’ noemen.
Maar naast deze spelden met stofdozen (later zullen we hun echte namen leren kennen) vinden we nog enkele andere speldenknopjes die geen dergelijke dozen hebben. De vorm hiervan doet ons een beetje denken aan de pionnen die we gebruiken bij een spel. Als we ze heel goed zouden bekijken, zouden we zien dat het er vijf waren, maar dat deze vijf hieronder tot één stuk waren samengevoegd.
Stel nu dat we de appelbloesem nemen en al zijn mooie witte bloemblaadjes en alle spelden met stofdozen eraf trekken, wat blijft er dan over?

Op deze afbeelding kun je zien wat er nog over is. Je ziet iets wat lijkt op een klein kopje of vaasje. Het bovenste deel hiervan wordt in vijf stukken verdeeld, die als het ware terug gerold worden. Op de afbeelding is een van deze stukken bijna uit het zicht. In de echte bloesem zien deze stukken eruit als kleine groene blaadjes. En in deze kelk zit het onderste, verenigde deel van de speldenknoppen waar geen stofdozen bovenop zitten.
Ik denk dat je nu meer weet over de appelbloesem dan ooit tevoren, ongeacht hoeveel ochtenden je misschien in de zoetgeurende, roze en witte boomgaard hebt doorgebracht. Je weet precies waaruit elke afzonderlijke bloem bestaat, want al die vele honderden bloesems worden volgens één plan gemaakt.
En pas nu ben je er klaar voor om te horen wat er is gebeurd waardoor de appel de plaats van de bloesem heeft ingenomen.
