Het huishouden van de plant

Er was eens een zeker huishouden dat het mooiste was dat ooit was gezien. Aan het hoofd van het huishouden stond een sierlijke Bloemenkoningin die altijd de mooiste gewaden droeg. De hogere bedienden van het huishouden droegen groene kleding, maar de koks en degenen die met hen werkten droegen bruine kleding.

“Wij hebben geen mooie kleding nodig,” zeiden ze. “Sober gekleurde kleding is beter voor werk als het onze dan al het groen in de stad. Wij moeten onder de grond zwoegen, en hard werken, zodat de Bloemenkoningin en de rest het voedsel krijgen dat ze nodig hebben. Wij moeten het eten kiezen en voorbereiden met grote zorg.”

De hogere dienaren zeiden: “Wij moeten er zorgvuldig mee omgaan en ervoor zorgen dat ieder lid van het huishouden een volledig en passend deel krijgt. Daarom werken wij dag na dag graag om onze Bloemenkoningin te dienen.”

En de Bloemenkoningin, het hoofd van het huishouden, zat rechtop in haar paleis gemaakt van regenboogtinten. Haar gewaden waren zoet geparfumeerd en bedekt met goud, en bezet met diamanten dauw. Ze was nooit een echte koninklijke dame, maar ze was prachtig om naar te kijken.

Maar net als al haar bedienden leidde deze kleine geluksdame geen leven van nietsdoen, maar ze werkte ze elke dag. Het was haar taak om zaden te maken. Deze geeft ze al haar hele leven lang weg.

Het hele huishouden werkte samen om ervoor te zorgen dat de Bloemenkoningin en alle anderen in het huishouden kregen wat ze nodig hadden. Iedereen had een taak te doen, en ze deden het allemaal met trots en vreugde. En zo werd dit huishouden de gelukkigste en mooiste in het hele land.


Downloads