Hoe de Neushoorn aan zijn Huid kwam

Er was eens, op een onbewoond eiland aan de oevers van de Rode Zee, een Parsi op wiens hoed de zonnestralen werden weerspiegeld in Oosterse pracht. De Parsi leefde aan de Rode Zee met niets anders dan zijn hoed, zijn mes en een kooktoestel.

En op een dag nam hij meel, water, krenten, pruimen en suiker en maakte voor zichzelf een taart die zestig centimeter breed en een meter dik was. Het was een geweldige taart, en hij zette de taart in de oven en bakte de taart totdat die bruin was en heerlijk rook.

Maar net toen hij de taart wilde opeten, kwam er vanuit het Totaal Onbewoonde Binnenland een Neushoorn naar het strand met een hoorn op zijn neus, twee varkensogen en weinig manieren. In die tijd zat de huid van de neushoorn nog netjes strak. Hij had nergens rimpels. Hij had toen dus al geen manieren, en hij heeft nu nog steeds geen manieren, en hij zal ook nooit manieren hebben.

Hij zei: “Whoeh!” en de Parsi liet de taart achter en klom naar de top van een palmboom met niets anders dan zijn hoed, waarop de zonnestralen altijd in Oosterse pracht werden weerkaatst. De neushoorn gooide het kooktoestel met zijn neus om, en de taart rolde over het zand. Hij prikte vervolgens de taart op de hoorn van zijn neus, en hij at het op, en daarna ging hij, zwaaiend met zijn staart terug naar het Totaal Onbewoonde Binnenland. Toen klom de Parsi uit de palmboom, zette het kooktoestel weer recht en zei het volgende: “Hij die taarten meeneemt die de Parsi-man bakt, maakt vreselijke fouten.”

En daar zat veel meer in dan je zou denken.

Er was namelijk vijf weken later een hittegolf aan de Rode Zee en iedereen trok alle kleren uit zo heet was het. De Parsi nam zijn hoed af; maar de neushoorn trok zijn huid van zich af en droeg die over zijn schouder toen hij naar het strand kwam om te baden. In die tijd werd hun huid onderaan met drie knopen dichtgeknoopt en zag het eruit als een waterdichte jas. Hij zei helemaal niets over de taart van de Parsi, die hij helemaal had opgegeten; hij heeft tenslotte nooit enige manieren gehad, toen niet, nu niet en later ook niet. Hij waggelde regelrecht het water in en blies bellen door zijn neus, terwijl hij zijn huid op het strand liet liggen.

Weldra kwam de Parsi langs en vond de huid, en hij glimlachte breed. Vervolgens danste hij driemaal rond de huid en wreef in zijn handen. Toen ging hij naar zijn kamp en vulde zijn hoed met taart-kruimels, want de Parsi at nooit iets anders dan taart en veegde zijn restjes nooit op. Hij nam de huid, en hij schudde de huid, en hij schrobde de huid, en hij wreef die huid zo vol oude, droge, muffe, kriebelende kruimels en wat verdroogde bessen overal waar maar mogelijk was. Toen klom hij naar de top van zijn palmboom en wachtte tot de neushoorn uit het water kwam en de huid weer aantrok.

En dat deed de neushoorn. Hij knoopte hem dicht met de drie knopen, maar het kriebelde zoals kruimels in je bed. Toen wilde hij krabben, maar dat maakte het nog erger; hij ging op het zand liggen en rolde en rolde en rolde, en elke keer dat hij rolde, kietelden de kruimels hem steeds erger en erger. Toen rende hij naar de palmboom en wreef zijn huid ertegenaan.

Hij wreef zo ​​veel en zo hard dat hij zijn huid in een grote plooi over zijn schouders wreef, en nog een plooi daaronder, waar vroeger de knopen zaten (maar hij had de knoppen eraf gewreven), en hij wreef nog een paar plooien over zijn benen. En het bedierf zijn humeur, want de kruimels bleven kriebelen. Ze zaten in zijn huid en kriebelden en kriebelden. Toen ging hij maar naar huis, heel boos en vreselijk kriebelig; en vanaf die dag tot aan nu heeft elke neushoorn grote plooien in zijn huid en altijd een zeer slecht humeur, allemaal vanwege de kriebelende kruimels die onder zijn huid zitten.

De Parsi kwam uit zijn palmboom naar beneden, met zijn hoed op, waarop de zonnestralen in Oosterse pracht werden weerkaatst, pakte zijn kooktoestel op en vertrok.


Downloads