Hoe de Boterbloem geel werd

Lang, lang geleden ging het verhaal dat de bloemen allemaal wit waren en dat ze elk hun kleur kregen door één of andere magische kracht. Het kleine Madeliefje, met zijn gele oog, kreeg zijn gele middelpunt bijvoorbeeld toen de boze elfjes de kleine Feeën bekogelden met zonnestralen. Het Madeliefje was erg trots op haar gele oog en vond dat het perfect stond bij haar puur witte rand. Op een dag keek ze over het veld waar ze opgroeide en zag overal om haar heen kleine Witte Kopjes groeien.

“Er is veel te veel wit op dit veld”, zei ze tegen de andere Madeliefjes. “Onze mooie witte randen zouden veel beter tot hun recht komen als de Witte Kopjes goudkleurig waren.”

“Maar misschien willen de Witte Kopjes niet goud worden”, zeiden haar zusters.

“Oh, maar dat willen we wel, lieve Madeliefjes,” zeiden de Witte Kopjes allemaal in koor. “We hebben altijd al een mooie goudgele kleur willen hebben zoals jullie ogen, maar we dachten dat jullie niet wilden dat wij die kleur ook hadden omdat we in hetzelfde veld moeten wonen.”

“O ja, dat zouden we wel willen hoor,” zei het kleine Madeliefje, “en ik ben er zeker van dat de velden er met jullie, in een gouden kleur met wit, veel mooier uit zullen zien. Bovendien zou dat ook in ons voordeel zijn. Dus we zullen allebei baat hebben bij de wijziging.”

“Maar wie helpt ons om onze kleur te veranderen?”, vroegen de Witte Kopjes.

Het Madeliefje dacht lang na, en uiteindelijk zei ze: “Je kunt de Kobolden misschien zover krijgen om jullie te kleuren. Het belangrijkste is dat ze het echt doen. Het zijn zulke rare kerels, als ze dachten dat ze de Feeën lastig konden vallen, zouden ze het snel en meteen doen. Maar als we ze zouden vragen jullie goudkleurig te maken zodat we er allemaal mooier uitzien, zouden ze waarschijnlijk alleen maar lachen en wegrennen.”

“Waarom kunnen we ze niet laten denken dat ze de Feeën boos zouden maken als ze ons goud zouden maken?” vroegen de Witte Kopjes. “Dan weten we zeker dat we een manier kunnen vinden om het hen te laten doen.”

“Dat zou precies goed zijn”, zei het Madeliefje, “maar hoe ben je van plan dat te doen?”

“We zullen het de Feeën vragen als ze vanavond in de velden komen om te dartelen,” zeiden de Witte Kopjes.

Die nacht, toen de Feeën over het veld kwamen aanvliegen, riepen de Witte Kopjes hen en vertelden hen wat ze wilden.

hoe de boeterbloem geel werd

“O, dat zal mooi zijn,” zei de Feeënkoningin, “en wij kunnen de Kobolden gemakkelijk genoeg voor de gek houden.”

De Feeënkoningin riep haar Feeën om zich heen en fluisterde zo zacht dat de veldbloemen niet konden horen wat ze zei, maar ze hoorden de Feeën lachen terwijl ze wegvlogen. Elke Fee landde vervolgens op een kleine Witte Kop en begon te fluisteren:

“We houden van jullie, kleine Witte Kopjes, Onze Lieve Vrouwen van het veld
We zullen over jullie waken en jullie beschermen tegen alle gevaren
Jullie zijn nog zoveel mooier dan de Madelief met haar gele oog zo helder
Jullie zijn als een wassen bloesem in het bleke maanlicht”


Keer op keer fluisterden ze het couplet terwijl ze voorover bogen en de kopjes kusten. Toen kwamen, af en toe, hier en daar, de Kobolden uit het bos tevoorschijn, huppelend en springend als bladeren door de wind.

“Kijk, daar zijn ze”, zeiden ze toen ze de Feeën zagen. “Luister en hoor wat ze zingen.”

Toen ze het mooie liefdeslied van de Feeën voor de kleine Witte Kopjes hoorden, schopten de Kobolden elkaar op hun hielen en lachten hard, terwijl ze elk een kleine vinger naast hun neus legden en knipoogden naar hun broers. Ze renden weer naar het bos maar de Feeën bleven hun lied fluisteren, terwijl de kleine Madelief toekeek met haar gele oog, zich afvragend hoe haar neef, de Witte Kop, de kleur zou krijgen die hij zo graag wilde. Langzamerhand kwamen de Kobolden weer uit het bos terug, maar deze keer droegen ze tassen over hun schouders en kropen voorzichtig door het gras.

De Feeën zagen hen de hele tijd al, maar natuurlijk deden ze alsof ze hen niet zagen, en toen de Kobolden vlakbij waren, zei de Feeënkoningin:

“Kom, mijn kinderen, laat jullie meest geliefde bloem voor vannacht achter. Morgen komen jullie weer terug.”

Terwijl ze wegvlogen, keken ze achterom en in het maanlicht zagen ze de Kobolden hard aan het werk bij elke kleine Witte Kop.

Toen de ochtendzon ontwaakte opende hij zijn zonne-ogen wijd, want overal op het veld tussen de Madeliefjes zag hij kleine Gouden Kopjes vrolijk knikken naar hun neefjes met, eveneens, gouden ogen.

De volgende nacht, toen de Feeën door de velden kwamen vliegen, zagen ze de Gouden Kopjes. “Jullie zijn mooier dan ooit,” zeiden ze tegen de Gouden Kopjes “en we zullen jullie voortaan “onze Gouden Kopjes” noemen, maar jullie zullen in het algemeen bekend moeten blijven als Boterbloemen anders zullen de Kobolden onze truc ontdekken en jullie weer wit maken.”

De Boterbloemen bedankten de Feeën hartelijk en vertelden hen dat ze graag “hun Gouden Kopje” zouden zijn wanneer ze een banket gaven en dat ze de Kobolden nooit zouden laten weten dat de Feeën hen voor de gek hadden gehouden.

Dus sindsdien bloeien ze tussen de Madeliefjes in de velden en worden Boterbloemen genoemd, maar ze weten dat ze voor de Feeën kleine Gouden Kopjes zijn. De Kobolden vragen zich altijd af waarom de Feeën altijd zo blij lijken als ze in de buurt van de Boterbloem vliegen en zien dat de kleur veranderd is.

Maar de Feeën zijn te wijs om de Kobolden te laten weten hoe ze hen voor de gek hebben gehouden. En voor de Boterbloemen is het soms lastig om niet te vertellen hoe ze de kleur hebben gekregen die ze wilden wanneer de kleine Kobolden weer eens rondscharrelen en proberen hun plannen te verstoren.

Maar de Feeënkoningin heeft hen geleerd dat “Stilte goud waard is”, en ze weten dat hun Koningin altijd gelijk heeft.


Downloads