Er was eens een klein zaadje dat heel graag wilde uitgroeien tot een prachtige maretak. Het wist dat het zich daarvoor aan een boom moest hechten. Dus op een dag zag het zaadje een mooie vogel voorbijvliegen en plakte zich snel aan de veren van de vogel.
De vogel vloog hoog de lucht in en landde op de grootste boom in het bos. Het zaadje kon de sterke wortels van de boom onder de grond voelen en wist dat dit de perfecte plek was om te groeien.
De vogel ging op een tak zitten en begon een vrolijk kerstliedje te fluiten. Het zaadje luisterde naar het liedje en voelde zich blij en opgewonden. Het wist dat het eindelijk een prachtige maretak zou worden.
Snel sprong het zaadje uit de veren van de vogel en hechtte zich aan de boom. Het zaadje vormde zijn eigen wortels en deze begonnen zich te mengen met die van de boom. Het begon een deel van de voedingsstoffen en mineralen van de boom op te nemen en het duurde niet lang of het was uitgegroeid tot een grote tak die aan de boom vastzat.
Allerlei soorten dieren in het bos begonnen de maretak op te merken. Bijen zoemden eromheen, vlinders fladderden er in de buurt en eekhoorns kwamen om de bessen te eten en zelfs stekelvarkens waren dol op de vruchten.
De maretak trok ook de aandacht van mensen omdat het de mooiste versiering in het bos was. De mensen namen de maretak mee en hingen hem op in het midden van het stadsplein. Sindsdien wordt de maretak gewaardeerd om zijn schoonheid en kussen tortelduifjes eronder.