Het klifhuis van de reus

Er was eens een reus in Ierland en zijn naam was Mahon McMahon. Hij woonde in de kliffen aan de kust van de zee. Dichtbij die kliffen woonde Thomas Renardy met zijn vrouw en kind. Het kind heette Philip en het was een prachtig jongetje om te zien. Op een dag, toen Philip 7 jaar oud was, verdween het jongetje spoorloos.

Er woonde een smid in het nabije dorp. Zijn naam was Robert Kelly. De smid was goed in zijn werk, maar hij was vooral bekend om een gave die hij had en dat was dat hij dromen kon verklaren. Overal uit het land kwamen mensen naar hem toe voor tekst en uitleg van hun dromen. Op een nacht had de smid een eigen droom. Hij droomde dat hij bezoek kreeg van het zevenjarig jongetje Philip Renardy. Hij verscheen voor hem op een groot wit paard. Het kon hem niet zijn, want inmiddels was het zeven jaar na zijn verdwijning en had hij dus veertien jaar oud moeten zijn.

Maar het was hem wel.

“Ik ben het, Philip Renardy,” zei de jongen. “Het was de reus Mahon McMahon, die me zeven jaar geleden ontvoerde, toen ik bij de kliffen aan het spelen was. Ik woon sindsdien bij hem. In de gangen van de reus worden wij, die hem dienen, nooit oud. We blijven dezelfde leeftijd houden.”

De smid vroeg waarom hij in zijn droom was verschenen. De jongen vertelde hem hoe de jaren na de dag van zijn ontvoering waren verlopen. ‘Om de zeven jaar,” zei hij, “staat de deur van de reus open vanaf middernacht tot zonsopgang. Er is maar één manier om bij zijn deur te komen, en dat is via de zee.”

De jongen smeekte de smid om een boot te halen en de volgende nacht naar de kliffen te roeien om daar tot middernacht te wachten tot de deur zou opengaan. De smid zou er vervolgens naar binnen moeten gaan om de jongen te vinden en met zich mee te nemen. “Morgen, als mijn eerste zeven dienstjaren voorbij zijn, is de enige keer dat je het kunt doen,” zei de jongen. “Als je het niet wilt doen, dan zal ik nooit meer kunnen ontsnappen.”

Kelly vertelde de jongen dat het maar een droom was die hij had. Toen zei de jongen: “Dan zal ik je een teken geven dat het beslist geen droom is, maar een dringende boodschap”, en hij liet zijn paard een trap op het voorhoofd van de smid geven.

De volgende ochtend werd de smid wakker met de afdruk van een paardenhoef op zijn voorhoofd en toen wist hij dat het geen droom was. De smid vertelde niemand iets over zijn droom, maar ging naar een vriend die hij wist over te halen met hem om middernacht met een roeiboot de zee op te gaan. Terwijl de twee mannen om middernacht naar de kliffen roeiden, vertelde de smid zijn vriend waarom ze daar waren wat hij hoopte daar te doen.

In de verte hoorden ze de torenklok twaalf uur slaan. Plotseling opende de voorkant van het klif zich geluidloos. In de opening waren treden uitgehouwen in de rots. Ze gingen naar boven en waren zo hoog dat de mannen niet konden zien waar ze naartoe gingen. De smid stapte uit de roeiboot en liep de trap op. Zijn vriend probeerde het hem uit zijn hoofd te praten, maar de smid zei: “Ik heb een teken op mijn voorhoofd en volgens mijn droom is daarbinnen Philip Renardy en zal ik hem vinden.”

De smid had één van zijn gereedschappen mee, een vuurpook. Hij dacht dat het misschien gebruikt kon worden als wapen en het gaf hem ook een beetje moed. Toen de smid helemaal omhoog was geklommen, kwam hij in een grote zaal. In het midden stond een tafel en daaromheen zaten zeven reuzen. Ze zaten daar voorovergebogen alsof ze met elkaar overlegden, maar geen van hen bewoog of sprak. Aan het hoofd van de tafel zat een reus met een lange baard, en hij had daar zo lang gezeten dat zijn baard was uitgegroeid tot het rotsblok die het blad van de tafel vormde.

Robert Kelly stond daar een poosje naar hen te kijken, en toen niemand van hen enige aandacht aan hem besteedde, riep hij met luide stem: “Waar kan ik Mahon McMahon vinden?” Daarop schrok de reus aan het hoofd van de tafel zo plotseling op dat het uittrekken van zijn baard de rots van de tafel in stukken spleet, maar geen van de anderen bewoog. ‘Ik ben Mahon McMahon,’ riep de reus. “En waarvoor kom je mij zoeken?”

“Ik ben hier gekomen om Philip Renardy te zoeken, “ riep de smid dapper, “en mij is verteld dat jij me kunt vertellen waar ik hem kan vinden.”

“Oh ja, dat kan ik zeker,” zei de reus.

Hij ging hem toen voor naar een grote stenen kamer aan de andere kant van de hal, en het gloeide van vuren, en daarbinnen was een groot aantal jonge jongens, en ze waren allemaal bezig met een of andere metaalbewerking. Toen Mahon McMahon binnenkwam, stopten ze met hun werk en gingen achteruit tegen de muur staan. De smid zag dat geen van hen ouder dan zeven jaar leek te zijn. Ze leken allemaal zo veel op elkaar dat ze broers hadden kunnen zijn.

“Als je een vriend van Phil Renardy bent, kun je hem ongetwijfeld uit alle anderen kiezen’, zei de reus. ‘En kijk nu eens om je heen, en als je me bij het eerste vertellen kunt vertellen wie hij is, dan mag je hem meenemen. Maar als je het me niet kunt vertellen, ga je nooit meer naar buiten.” Dit beangstigde de smid, maar toch hield hij zijn hoofd erbij en keek aandachtig van de ene jongen naar de andere, maar hij had geen idee wie Phil Renardy was, want hij had geen duidelijke herinnering aan hem.

Om tijd te winnen zei hij tegen de reus: “En zijn al deze knappe jongens dienaren van jou?”

“Dat zijn ze,” antwoordde Mahon McMahon, “en het heeft me veel tijd gekost om ze bij elkaar te brengen.”

“Je moet een goede meester zijn,” ging Robert Kelly verder, “want ze zien er allemaal heel gezond uit, en ik weet zeker dat je ze goed behandelt.” Hij dacht door op deze manier te praten de reus te vleien en hem in een goed humeur te brengen.

“Je hebt helemaal gelijk,” zei de reus. “En ik weet zeker dat je een eerlijk man moet zijn, dus laten we de hand schudden.” De grote hand die de reus daarna uitstak, gaf de smid geen goed gevoel. Hij zou zijn hand waarschijnlijk verpletteren, dus legde hij zijn vuurpook in de hand van de reus. De vuurpook werd inderdaad verpletterd.

‘Je hebt een sterke hand,’ zei de reus, ‘maar je hebt een sterkere hand nodig als je Mahon McMahon de hand wilt schudden.’ Toen barstten alle kleine jongens in lachen uit, maar door hun gelach dacht hij iemand te horen zeggen: ‘Robert Kelly! Robert Kelly! Ik sta hier achter je.” Hij draaide zich snel om en achter hem was een jongen die niet lachte. En als een flits greep de smid hem vast en riep: “Dit is Philip Renardy, en degene die ik mee zou nemen.”

“Ik moet het toegeven,” riep de reus, “je hebt goed gekozen.”

Toen werd alles donker, maar Robert Kelly greep de jongen stevig vast. Het volgende moment lag hij op het gras op de top van de rots en de jongen lag naast hem. ‘Ben je echt de Philip Renardy die al zo lang vermist wordt?” vroeg de smid.

“Ja, dat ben ik,” antwoordde de jongen, ‘maar ik zou nu graag mijn vader en moeder willen zien.”

Toen liepen ze naar het huis van de jongen die de weg beter leek te kennen dan de smid. Mevrouw Renardy sloot de jongen direct in haar armen en dat overtuigde Robert Kelly dat hij inderdaad de juiste jongen had meegenomen. Kort na zijn terugkeer begon de jongen weer te groeien, maar hij werd nooit erg groot en er was altijd iets vreemds aan hem. Maar hij trouwde en kreeg kinderen die groot en stevig waren.

Robert Kelly werd beroemd. Er kwamen nu overal mensen uit het hele land voor zowel zijn werk als smid als voor het verklaren van hun dromen.

Er werd nooit meer iets van de reus vernomen en er kwamen geen geluiden meer uit het klifhuis, dus werd aangenomen dat hij dat deel van het land had verlaten en een andere plaats had gekozen als zijn woning.


Downloads