Er was eens een knappe zwarte Spaanse hen, die een groot aantal broedkippen had.
Het waren allemaal mooie, mollige vogeltjes. Alleen de jongste was heel anders dan zijn broers en zussen.
Het was zo’n vreemd uitziend wezentje, dat toen hij voor het eerst door zijn eierschaal te voorschijn kwam, zijn moeder haar ogen nauwelijks kon geloven. Hij was echt zo anders dan de twaalf andere, donzige, zachte Kuikentjes.
Dit vogeltje zag eruit alsof hij in twee delen was gesneden. Hij had maar één been, één vleugel en één oog. Ook had hij maar een halve kop en een halve snavel.
Zijn moeder schudde bedroefd haar hoofd terwijl ze hem aankeek en zei:
“Mijn jongst geborene is maar een half Kuiken. Hij kan nooit zo’n lange, knappe slungel worden als zijn broers. Zij zullen de wereld in gaan en heersen over hun eigen kippenhokken.
Maar dit arme ventje zal altijd bij zijn moeder thuis moeten blijven.”
Ze noemde hem Medio Pollito. Dit betekent in het Spaans half Kuiken.
Hoewel Medio Pollito er hulpeloos en vreemd uitzag, ontdekte zijn moeder al snel dat hij er graag op uit ging. Hij wilde helemaal niet steeds onder haar hoede blijven.
Hij was, qua karakter en qua uiterlijk, totaal anders dan zijn broers en zussen.
Zijn broers en zussen waren goede, gehoorzame kippen. Als de oude kip achter hen aan rende, begonnen ze te kakelen maar kwamen gauw terug bij haar.
Maar Medio Pollito was een echte zwerver, ondanks zijn ene poot. Als zijn moeder hem terugriep naar het hok, deed hij alsof hij het niet kon horen. Hij had tenslotte maar één oor.
Als ze met het hele gezin een wandeling door de velden maakten, sprong Medio Pollito alleen weg en verstopte zich tussen de mais. Zijn broers en zussen zochten dan minutenlang angstig naar hem. Zijn moeder kakelde dan heel hard van angst en rende van ontzetting steeds heen en weer.
Naarmate Medio Pollito ouder werd, werd hij steeds eigenzinniger en ongehoorzamer.
Hij gedroeg zich vaak onbeleefd tegen zijn moeder. Hij had vaak een slecht humeur en was onaardig tegen de andere kippen.
Op een dag was hij op pad geweest door de velden. Het was een langere tocht dan gewoonlijk. Bij zijn terugkeer stapte hij, met zijn eigenaardige huppeltje, op zijn moeder af.
Hij keek haar brutaal aan en zei: “Moeder, ik ben dit leven op dit saaie boerenerf zat.
Hier heb je alleen maar uitzicht op een troosteloos maisveld. Ik ga naar Madrid om de Koning te zien.”
“Naar Madrid, Medio Pollito hoe kom je daar nu bij?”, riep zijn moeder uit.
“Wel, jij dommerik, het zou een lange reis voor je worden. Zo’n arm klein ding als jij zou al moe zijn voordat je de helft van de afstand hebt afgelegd. Nee hoor, jij blijft gewoon thuis bij je moeder. Op een dag, als je groter bent, gaan we samen op reis.”
Maar Medio Pollito had het besluit genomen en wilde niet verder luisteren naar het advies van zijn moeder. Van de smeekbeden van zijn broers en zussen trok hij zich ook niks aan.
“Wat heeft het voor zin dat we hier allemaal bovenop elkaar zitten in dit kleine sjofele hok?”, zei hij. “In plaats daarvan kan ik een mooie binnenplaats helemaal voor mezelf hebben, bij het paleis van de Koning. Ik zal jullie, zo nu en dan, eens vragen om op bezoek te komen bij mij.” Medio Pollito kon nauwelijks wachten om te gaan. Hij nam snel afscheid van zijn familie en hupte de hoge weg op die naar Madrid leidde.
“Zorg er wel voor dat je aardig en beleefd bent tegen iedereen die je tegenkomt”, riep zijn moeder, terwijl ze nog achter hem aan rende. Maar hij had zo’n haast om weg te komen dat hij geen antwoord meer gaf of zelfs nog maar achterom keek. Het advies van zijn moeder hoorde hij ook niet meer.
Wat later die dag, toen hij een kortere weg door het veld nam, kwam hij langs een Beek.
De Beek was helemaal verstopt met onkruid en waterplanten zodat het water niet meer vrij kon stromen.
“Oh Medio Pollito”, riep de Beek, toen het halve Kuiken langs de oevers hupte, “kom me alsjeblieft helpen om dit onkruid op te ruimen.”
“Jij kunt wel om hulp roepen”, riep Medio Pollito, terwijl hij zijn veren schudde.
“Maar denk je soms dat ik niets anders te doen heb? Ik kan mijn tijd niet verdoen aan zulke kleinigheden. Help jezelf maar en val drukke reizigers, zoals ik, niet lastig.
Ik ga naar Madrid om de Koning te zien.” En hink-stap, hink-stap, daar hupte Medio Pollito weg.
Korte tijd later kwam hij bij een Vuur dat door enkele zigeuners in een bos was achtergelaten.
Het Vuur brandde nog een beetje maar zou spoedig uitgedoofd zijn.
Het Vuur riep: “Ik ga bijna uit, help me alsjeblieft door wat takken en droge bladeren op me te leggen.”
“Ja, jij kunt wel om hulp roepen”, antwoordde Medio Pollito. “Maar ik heb andere dingen te doen. Verzamel die takken maar zelf. Val drukke reizigers zoals ik niet lastig. Ik ga naar Madrid om de Koning te zien. En hink-stap, hink-stap, daar hupte Medio Pollito weg.
De volgende ochtend, toen hij in de buurt van Madrid kwam, kwam hij langs een grote kastanjeboom met enorme takken. De Wind was gevangen door de takken en erin verstrikt geraakt. “Oh, Medio Pollito”, riep de Wind. Spring alsjeblieft in de boom en help me los te komen uit deze takken. Ik zit vast en kan niet meer weg waaien.”
“Het is je eigen schuld dat je daar zit, je bent zelf die boom in gewaaid, antwoordde Medio Pollito. Ik kan niet mijn hele ochtend verspillen om jou te helpen. Schud jezelf maar los en val mij niet lastig. Ik ga naar Madrid om de Koning te zien.” En hink-stap, hink-stap, daar hupte Medio Pollito weg. Hij was erg opgewekt want hij zag de torens en daken van Madrid al.
Toen hij de stad binnenkwam, zag hij een groot prachtig huis, met soldaten voor de poort.
Hij wist dat dit het paleis van de Koning moest zijn. Hij besloot naar de voorpoort te gaan en daar te wachten tot de Koning naar buiten kwam. Maar toen hij langs de ramen hupte, zag de kok van de Koning hem.
Hij riep: “Kijk, dit is precies wat ik zoek! De Koning heeft zojuist een bericht gestuurd om te zeggen dat hij kippenbouillon wenst voor zijn diner.” Hij opende het raam en strekte zijn armen uit om Medio Pollito te vangen. Daarna stopte hij hem in de bouillon die bij het vuur stond. Oh, oh wat voelde het water nat toen Medio Pollito kopje onder ging. Zijn veren bleven aan alle kanten plakken.
“Water, water”, rie het halve Kuiken wanhopig, “heb medelijden met mij, maak me alsjeblieft niet zo nat.”
“Ach Medio Pollito”, antwoordde het Water, “jij wilde mij niet helpen toen ik een Beek verderop in de velden was. Nu krijg jij, op jouw beurt, straf daarvoor.”
Toen het Vuur begon te branden en Medio Pollito dreigde te verschroeien, sprong het Kuiken van de ene kant van de pot naar de andere. Hij probeerde weg te komen van de hitte en de pijn. Hij riep wanhopig: “Vuur, Vuur, verschroei mij alsjeblieft niet, je kunt niet bedenken hoeveel pijn dat doet. “
“Ach Medio Pollito”, antwoordde het Vuur, “jij wilde mij niet helpen toen ik in het bos aan het sterven was. Nu krijg jij, op jouw beurt, straf daarvoor.”
Eindelijk, toen de pijn net zo hevig was dat Medio Pollito dacht dat hij dood zou gaan, tilde de kok de deksel van de pan op om te zien of de bouillon klaar was voor het diner van de Koning.
“Kijk hier nu eens”, riep hij verschrikt, “deze kip is volkomen waardeloos. Er zit geen vel of been aan. Zoiets kan ik niet naar de Koninklijke tafel sturen.” Hij opende het raam en gooide Medio Pollito de straat op. Daar greep de Wind hem in zijn kraag en joeg hem zo snel door de lucht dat hij nauwelijks kon ademen. Zijn hart ging tekeer en hij dacht dat hij doormidden zou breken.
“Oh, Wind, riep hij, naar adem happend, “als je me zo snel voort blaast, ga ik dood.
Laat me alsjeblieft even rusten, of….”, maar hij was zo buiten adem dat hij zijn zin niet af kon maken.
“Ach Medio Pollito”, antwoordde de Wind, “toen ik gevangen zat in de takken van de kastanjeboom wilde jij mij niet helpen. Nu krijg jij, op jouw beurt, straf daarvoor.”
Hij liet vervolgens Medio Pollito over de daken van de huizen wervelen tot hij bij de hoogste kerk in de stad was. Daar zette hij Medio Pollito vast op de top van de torenspits.
En daar staat Medio Pollito tot op de dag van vandaag. Als je naar Madrid gaat en door de straten loopt en bij de hoogste kerk komt, zul je Medio Pollito op zijn ene poot zien zitten, met zijn ene vleugel hangend aan zijn zijde. En met zijn ene oog staart hij droevig uit over de stad.