Het Dappere Kleermakertje

Op een mooie zomermorgen zat een Kleermakertje voor het venster te werken. Hij was vrolijk aan het naaien. Toen kwam er een boerenvrouw de straat in die riep: “Verse vruchtenjam te koop! Verse vruchtenjam te koop!” Dat klonk het kleermakertje heerlijk in de oren. Hij stak zijn hoofdje uit het raam en riep: “Kom maar naar boven Vrouwtjelief, ik wil je jam wel kopen.”

De vrouw klom de drie steile trappen op. Ze moest al haar manden met vruchtenjam voor hem uitpakken. Hij bekeek alles, nam van iedere soort een handje, rook eraan en zei tenslotte: “Dit is lekkere jam zeg, weeg maar wat af voor me.” De vrouw gaf de bestelling, maar vertrok luid brommend en knorrend omdat het Kleermakertje maar zo weinig besteld had.

“God, zegen de maaltijd”, zei het Kleermakertje, “dit zal mij moed en kracht geven.” Hij haalde een brood uit de kast en besmeerde het met jam. “Hmm dit zal lekker smaken”, zei hij, “maar eerst moet dat jasje nog klaar voordat ik lekker kan gaan eten.” Hij zette het brood naast zich en naaide vol plezier verder.

Intussen was een massa vliegen afgekomen op de heerlijke geur van de jam. Ze streken neer op het brood. “Nou ja zeg”, sprak het Kleermakertje, “wie heeft jullie nou uitgenodigd?” Hij joeg de onuitgenodigde gasten weg. Maar de vliegen lieten zich niet wegjagen en kwamen juist met steeds meer terug. Toen was het Kleermakertje het zat. Hij pakte een grote lap uit zijn stoffenvoorraad en sloeg erop los. In één keer sloeg hij niet minder dan zeven vliegen neer.

“Wat ben je toch een Held”, zei hij tegen zichzelf. Snel naaide het Kleermakertje een riem met daarop in grote letters Zeven in één klap. Hij zou de hele stad en de hele wereld zijn dapperheid tonen. Met de riem om trok hij de wijde wereld in. Zijn werkplaats was nu echt te klein voor iemand die zo dapper was. Het enige wat hij meenam was een stuk oude kaas en een vogel.

Hij liep vlug de berg op. Omdat hij niet veel woog, voelde hij geen vermoeidheid. Bovenop de berg zat een reus die rustig van het uitzicht genoot. “Goedemorgen Kameraad”, zei het Kleermakertje, helemaal niet bang. “Zit jij lekker de wereld te bekijken?” “Ik ben juist op weg naar de wijde wereld om daar mijn geluk te beproeven.” “Zin om mee te gaan?”

“Arm, dom Kereltje”, zei de reus verachtelijk. “Dat kun jij denken ja, maar hier kun je lezen hoe dapper ik ben.” Het Kleermakertje liet zijn riem met Zeven in één klap zien. De reus kreeg nu toch wel bewondering voor hem. Hij dacht namelijk dat het Kleermakertje zeven mensen in één klap kon neerslaan. Toch wilde hij hem op de proef stellen. Hij nam een steen in zijn hand en drukte die in elkaar zodat het water eruit droop. “Doe me dat eens na”, zei de reus. “Dat is een makkie”, zei het Kleermakertje. Hij greep in zijn zak naar de kaas en drukte deze fijn tot het vocht eruit liep. De reus kon niet geloven wat hij zag.

Toen pakte de reus een steen en gooide hem heel hoog in de lucht. “Nou jij Kleine, doe me dat maar eens na.” “Goede worp”, zei het Kleermakertje, “maar jouw steen viel weer terug op de aarde.” “Ik zal er eentje zo hoog opgooien dat die niet meer naar beneden valt.” Hij greep in zijn zak, pakte de vogel en gooide hem omhoog. De vogel, blij met zijn vrijheid, vloog hoger en hoger en kwam niet meer terug. “En Kameraad, wat vindt je ervan?” zei het Kleermakertje.

De reus zei: “Gooien kun je wel, nu zullen we eens kijken of je ook iets kunt dragen.” Hij bracht het Kleermakertje naar een enorme eik die op de grond lag. “Als je zo sterk bent, help me dan de boom uit het bos te dragen”. “Graag”, zei het Kleermakertje, “neem jij de stam dan neem ik de takken.” De reus nam de stam op zijn schouder en zag niet dat het Kleermakertje op de takken was gaan zitten. Zo sjouwde de reus de boom alleen, met het Kleermakertje erop. Deze zat ondertussen vrolijk een liedje te fluiten. Toen de reus niet meer verder kon, riep hij: “Pas op ik laat de boom vallen.” Het Kleermakertje sprong er snel af, pakte de boom vast alsof hij deze steeds had gedragen en zei: “Ben jij nou een Kerel? Je kunt niet eens een boom dragen.”

Toen kwamen ze langs een kersenboom. De reus boog de hoge takken met de sappigste vruchten naar beneden en zei dat het Kleermakertje moest eten en de takken vasthouden.
Maar het Kleermakertje was niet sterk genoeg. Hij vloog mee de lucht in toen de reus de boom losliet. Toen hij weer op de grond stond zei de reus: “Zie je wel, jij bent niet sterk genoeg”. “Dat denk jij maar ik ben over de boom gesprongen omdat er jagers aan het schieten zijn. Spring jij ook maar.” De reus probeerde het maar bleef in de takken hangen en het Kleermakertje was hem weer te slim af geweest.

De reus zei: “Als je echt zo dapper bent, kom dan in ons hol slapen.” Het Kleermakertje ging mee het hol in waar een heleboel reuzen bij het vuur een lekker schaap zaten te eten. Het hol was aanzienlijk groter dan zijn werkplaats, dacht het Kleermakertje. Hij mocht in een reuzenbed slapen maar dat vond hij veel te groot dus hij ging in een hoekje van het hol liggen. De reus dacht dat hij wel in het reuzenbed lag.
‘s Nachts kwam de reus en sloeg het bed doormidden. Hij dacht dat hij nu eindelijk verlost was van het Kleermakertje. Maar het deze was hem weer te slim af geweest door in een hoekje van de kamer te gaan liggen. Toen de reuzen de volgende dag terugkwamen uit het bos schrokken ze erg toen ze het Kleermakertje weer zagen. Ze sloegen haastig op de vlucht omdat ze bang waren dat hij toch echt een bijzondere gave had en hen in één keer neer zou slaan.

Het Kleermakertje reisde verder de wereld in. Toen hij moe was, ging in het gras van een paleistuin liggen slapen. De mensen die voorbij kwamen, zagen zijn riem met Zeven in één klap. Iedereen zei dat dit wel een dappere Held moest zijn. Ze vertelden het aan de Koning.

Deze bood het Kleermakertje aan voor hem in het leger te komen werken. Hij kreeg ook een eigen woning. “Dat is precies waar ik voor ben gekomen”, zei het mannetje. Maar de soldaten moesten niets van hem hebben, ze waren bang dat hij er Zeven in één klap neer zou slaan. Ze namen meteen hun ontslag bij de Koning. De Koning was bedroefd maar hij durfde het Kleermakertje niet te ontslaan. Ook hij was bang. Na lang nadenken stuurde hij hem een boodschap.

Hij bood hem aan dat, als hij twee boze moordlustige reuzen zou doden, hij met de dochter van de Koning mocht trouwen. Verder zou hij het halve Koninkrijk als bruidsschat krijgen en honderd ruiters. Dat leek het Kleermakertje wel wat. Hij zei: “Ik kan die reuzen wel aan en je zult zien dat ik die honderd ruiters daarbij niet eens nodig heb.”

Hij trok met de ruiters het bos in. Daar lagen de twee reuzen onder een boom te slapen en ze snurkten zo hard dat de takken heen en weer gingen. Het Kleermakertje vulde zijn beide zakken vol stenen en klom in de boom. Hij gooide vanaf een tak de stenen op de borst van één van de reuzen. Eerst merkte de reus niets. Toen werd hij wakker en zei tegen de andere reus: “Waarom sla jij mij?” “Ik sla je niet, je droomt”. De reuzen gingen weer slapen.

Het Kleermakertje gooide nu een steen op de borst van de andere reus. “Waarom gooi je naar mij”, bromde de reus. “Ik gooi niet”, zei de eerste. Ze kibbelden een poosje en gingen weer slapen. Het Kleermakertje gooide weer stenen. De reuzen kregen enorme ruzie en ze trokken daarbij zelfs bomen uit de grond. Gelukkig niet de boom waarin het Kleermakertje zat. Deze trok zijn zwaard en gaf de reuzen een paar ferme slagen tegen hun borst. Tegen de ruiters zei hij dat hij de reuzen had gedood. De ruiters vonden de reuzen in het bos, badend in het bloed te midden van de uitgerukte bomen.

Het Kleermakertje ging naar de koning om de beloofde prijs op te halen. Maar de Koning had spijt van zijn belofte en eiste eerst nog een heldendaad. Hij moest een eenhoorn vangen in het bos. “Geen probleem”, zei het Kleermakertje, “Zeven in één klap is mijn kracht.” Hij nam een bijl en een touw mee naar het bos. De eenhoorn kwam op hem af maar het Kleermakertje sprong snel achter een boom. De eenhoorn rende in volle vaart tegen de boom. Hij bleef met zijn hoorn vastzitten. Zo zat hij gevangen. De Kleermaker legde een touw om zijn hals, hakte de hoorn uit de boom en bracht hem naar de Koning.

De koning had nog steeds spijt van zijn belofte en stelde een derde eis. Het Kleermakertje moest voor de bruiloft, samen met de jagers, nog een lastig wild zwijn vangen. “Geen probleem”, zei het hij en hij ging zelfs alleen het bos in. Toen het wilde zwijn de Kleermaker zag, kwam hij schuimbekkend met zijn dreigende slagtanden op hem af. De kleine Held sprong in een kleine boskapel en er aan de andere kant door het raam weer uit. Het wilde zwijn draafde naar binnen maar het Kleermakertje deed snel de deur dicht. Nu zat het woedende zwijn opgesloten. Hij was te dom en te dik om uit het raam te springen.

De koning was erg bedroefd maar moest zich nu aan de belofte houden. Hij gaf hem het halve Koninkrijk en zijn dochter. Als hij had geweten dat dit mannetje geen Held was maar een Kleermakertje dan zou hij nog bedroefder zijn geweest. De bruiloft werd met veel pracht gevierd. Er was alleen geen plezier. Nu was het Kleermakertje Koning.

Na een tijdje hoorde de Koningin haar man ‘s nachts in een droom praten: “Jongen, eerst het jasje en dan gauw de broek naaien, anders krijg je een tik met de maatstok.” Nu wist ze wie haar man eigenlijk was. Ze klaagde bij haar vader.

De Koning zei: “Laat vannacht de slaapkamerdeur open. Mijn lakeien zullen hem, als hij slaapt, in de boeien slaan. Hij zal op een schip gezet worden en de wijde wereld in varen.“ Eén van de lakeien, die de jonge koning aardig vond, had alles gehoord en bracht het Kleermakertje op de hoogte van het plan.

“Daar zullen we een stokje voor steken”, zei het Kleermakertje. ‘s Avonds deed hij net alsof hij sliep. Zijn vrouw zette de deur open. Hij deed weer alsof hij sliep en riep: “Jongen, eerst het jasje, dan de broek naaien anders krijg je een tik met de maatstok. Zeven sloeg ik in één klap. Twee reuzen heb ik gedood. Een eenhoorn gevangen. Een wild zwijn gevangen. Denk je dat ik nu bang ben voor die lakeien voor de deur?”

Toen de lakeien hem zo hoorden, joeg hij hen de schrik op het lijf. Ze sloegen op de vlucht en kwamen nooit meer terug.

Zo was en bleef het Kleermakertje zijn hele leven Koning!


Downloads