Het avontuur van de dochter van de Koning van Ierland

Toen Hettel, de jonge koning van Denemarken, nog maar pas gekroond was, wilde hij op zoek gaan naar een vrouw. Dus liet hij zijn hoge vazallen en leenmannen naar zijn paleis in Hegelingen komen, om hem raad te geven.

Eén van de raadsheren, Morung van Nifland, zei tot de Koning: “Er is één meisje dat qua schoonheid alle andere in de wereld overtreft: dat is Hilda, dochter van de wilde Koning Hagen van Ierland. Zij is weergaloos mooi.”

“Dat kan zo zijn,” antwoordde de Koning, “maar Koning Hagen is zo trots geworden dat er met hem niet met mooie woorden kan worden onderhandeld. Vele Koningen, die probeerden haar weg te voeren met de kracht van de arm, slapen nu, vanwege haar, voor eeuwig, door een slag van het zwaard.

Toen sprak de zoetgevooisde Horant: “Ik ken het meisje heel goed. Ze straalt als zachte nieuwe sneeuw onder de dageraad. Haar vader is sterk, en wreed als de noordenwind die de wolken verscheurt, de zee breekt, en de dennen in zijn vuisten schudt. Daarom, als de Koning een boodschapper moet sturen, laat hij mij dan niet uitkiezen alsjeblieft.” Frute sprak ook: “Ik heb ook geen zin om deze boodschap over te brengen. Maar laat de koning Yarl Wate bij zich ontbieden en hem sturen. Hij is roekelozer dan enig mens, en slaat geen acht op wat leeft.”

Maar toen Yarl Wate bij de Koning kwam en begreep wat er van hem verlangd werd, was hij zeer ontevreden en zei: “Ik weet dat Horant en Frute u hierin raad hebben gegeven maar mij op geen enkele vriendschappelijke wijze ooit hierover benaderd hebben. Maar ik ben er de man niet naar om een onderneming te kiezen zonder gevaar. Dus ik zal gaan. Maar aangezien Horant en Frute mijn leven zo makkelijk in de waagschaal stellen, zullen zij hetzelfde moeten doen.”

De heer van Portland en Morung zeiden: “Dat is goed gesproken; en aangezien het niemand betaamt om achterover te leunen wanneer dappere mannen hun leven in in de waagschaal stellen, zullen wij ook met hen meegaan.”

Dus de Koning maakte een groot schip klaar van cipressenhout, in de vorm van een draak. Het glom helemaal, met gouden schubben. Het anker was van zilver en de stuurpeddel was met goud overtrokken. Van binnen voorzag hij het overvloedig van proviand voor de reis, wapenrustingen en kleding, en geschenken van grote waarde. Toen gingen Yarl Wate en Morung, Horant, Frute en Yrolt aan boord, samen met nog zevenhonderd van hun mannen. Ze trokken het geborduurde zeil omhoog; een gunstige wind stak op en voerde hen uit de haven. Dagenlang zeilden ze. Toen ze het zwoegen op zee eigenlijk wel beu waren, zagen ze gelukkig het welkome land, en stuurden het schip naar kasteel Balian, waar Koning Hagen zijn hof hield.

Toen ze aan land kwamen, namen Horant en Yrolt kostbare juwelen, ter waarde van vele duizenden marken, in hun handen mee, en lieten hun mannen verborgen in het schip achter. Ze gingen naar koning Hagen en zeiden: “Zie, we zijn vertrokken uit een ver land waar we hebben gehoord over uw roem. We smeken u deze geschenken uit onze handen aan te nemen.” Koning Hagen keek naar de juwelen en verwonderde zich over hun grote waarde. Hij zei: “Van welke Koning komt dit en vanwaar bent u gekomen met al deze schatten.”

Horant antwoordde : “Het verbannen volk zijn wij. Heb je niet gehoord van Hettel, die Koning is in Hegelingen, en van zijn macht en roem, van de veldslagen die hij heeft gestreden en de rijkdommen die hij heeft verzameld? Hij veracht ons en geeft niets om zijn mannen. Daarom hebben enkelen van ons, moe van zijn aanmatigende gedrag, hem verlaten om een andere dienst te zoeken.” Toen zei Koning Hagen: “Jullie zullen bij mij blijven”, en hij beval voor hen onderdak in de stad gereed te maken. En Horant en Yrolt gaven zo rijkelijk goud weg aan iedereen in de stad dat de mensen zeiden: “Dit moet echt van de rijkste Koningen van de aarde zijn.”

De mooie Hilda, die ervan hoorde, verlangde vurig deze vreemdelingen te zien; daarom nodigde haar vader hen uit voor een feest. De Deense ridders kwamen op zijn bevel, feestelijk gekleed. Toen het feest voorbij was en de wijn was uitgegoten, verlieten de Koningin en Hilda de tafel, verlangend dat de gasten in de binnenkamer naar hen toe konden worden gebracht.

Eerst ging Yarl Wate naar binnen, een enorme forse man, met een grote ruwe baard en gespierde handen. Maar toen de Koningin hem beval tussen haar en de Prinses te gaan zitten, bloosde en stamelde hij, en bewoog zich toen beschaamd en onhandig naar de stoel. “Jij voelt je vreemd en slecht op je gemak he in het gezelschap van dames,” zei de Koningin.

“Ja, meesteres”, zei Yarl Wate, “ik ben niet bepaald zachtaardig en ik ben niet bekwaam om over het weer te kletsen. Wat zal ik zeggen? Deze stoel is zacht genoeg. Ik heb nooit eerder zo zacht gezeten, noch heb ik zo hard gewerkt om dat te bewerkstelligen. Bij mijn leven, goede dames” zei hij opgewekt, “een goede dag strijd met een stevige vijand heeft me nog nooit zo vermoeid, of maakte dat ik mezelf zo’n grote dwaas vond, als nu.”

“Hilda en haar moeder lachten hartelijk om zijn gedrag en probeerden hem op zijn gemak te stellen. Maar voor Wate werkte het niet. Hij schreed terug naar de zaal waar de Koning en zijn mannen zich bevonden en werd pas na ongeveer een uur weer zichzelf. Het bezoek aan de dames had hem echt van zijn stuk gebracht.

Koning Hagens vriendelijke stem, zijn kennis van de strijd en zijn liefde voor vechten, raakten Yarl Wate’s hart en de twee werden al snel vrienden. Maar voor de vrouwen was er tot nu toe niemand die hen bekoorde. Daarvoor was de zoetgevooisde Horant wel geschikt. Die kon eerlijk zijn als het om een vrouw ging, maar had ook geen gebrek aan moed in tijden van strijd. Zijn verstand was snel. Als hij sprak, straalde zijn gezicht bij het zien van de vreemde beelden in zijn geest, waarin hij de dingen op een merkwaardige manier met elkaar vergeleek, zodat allen die hem hoorden verbaasd en blij waren.

Nu sprak Koning Hagen veel met Wate over het zwaardspel en het mysterie daarvan. Dus vroeg Yarl Wate de Koning om voor hem een Meester aan te stellen om het hem te leren. Schermen met een zwaard was iets waarvan hij nog weinig wist. Toen liet Koning Hagen de beste Meester komen die hij had, en liet hem Yarl Wate de regels van het zwaardspel leren. Maar Wate verloor al snel zijn geduld bij de lange lijst met vele regels die de Meester had opgesteld. De Koning zag dit en ving het schermzwaard uit de handen van de Meester op en riep: “Weg met jou! Waarom al deze regels? In vier slagen zal ik deze man leren een zwaard te gebruiken.”

Dus nam de Koning Wate nu in de leer en hij vond hem al snel een buitengewoon bekwame leerling. Enigszins boos hierover sloeg hij fel toe; en ze gingen allebei door met de sport totdat de knoppen van hun zwaarden vlogen. Maar geen van beiden won het van de ander. Toen wierp Koning Hagen zijn zwaard neer en riep: “In kalmte kan ik zeggen, ik heb de jeugd nog nooit zo snel zien leren.” En Yrolt zei: “Er is maar heel weinig waarin de dienende mannen van het land van onze heer niet bekwaam zijn.”

Dus toen Yarl Wate en zijn makkers zo aan het hof van de Koning verbleven en elke dag feestvierden met hem, gebeurde het eens dat, toen de nacht voorbij was en de dag begon, Horant opstond en zijn stem verhief tot een lied. De vogels, die in de heggen wakker werden, begonnen te zingen, maar toen ze zijn muziek hoorden die zoeter was dan die van hen, hielden ze hun mond. Steeds hoger en zoeter verhief Horant zijn lied tot het door het paleis galmde en alle slapers droomden van het lied van Baldur en zijn huis in Ganzblick.

Al snel werden ze wakker. Ook Koning Hagen hoorde het lied en stond op van zijn bed. Hilda en haar dienstmaagden hoorden het en stonden ook op. Mannen en vrouwen verdrongen zich om de zanger te bedanken. Maar toen ze bij zanger kwamen, stopte het lied. De vogels begonnen die dag niet meer aan hun leg, ze waren van verwondering even de weg kwijt.

Toen smeekte Hilda haar vader dat hij Horant, hoe dan ook, zou dwingen weer te zingen. En Koning Hagen, die niet minder bekoord was door het lied, beloofde de zanger duizend pond goud als hij ‘s avonds weer zou zingen. ‘s Avonds zong Horant weer. De mensen vulden de zaal en stroomden samen rond het kasteel. De zieken kwamen erheen en herinnerden zich hun pijn niet meer. De beesten in het bos en het vee in de velden lieten hun voedsel achter; de wormen vergaten zich in het gras te verstoppen, en de vissen bleven in de zee steeds maar heen en weer zwemmen. En toen het lied klaar was en de mensen weer aan het werk gingen, hoorden ze wel het zingen van de koren en het luiden van de klokken, maar genoten er niet meer van.

Hilda stuurde twaalf beurzen met goud naar Horant en smeekte hem om in haar kamer voor haar te komen zingen. De zanger kwam en zong het lied van Amile, zoals niemand ooit had gehoord. Geen goud klonk ooit zo goed. Het meisje legde haar hand in die van de zanger en vroeg hem te vertellen wat hij op de lijst had staan ​​als liedgeschenk.

Hij zei: “Ik smeek u, geef mij slechts de gordel van uw middel, zodat ik die naar mijn Meester kan brengen.” Zij vroeg: „Wie is uw Meester?” Hij antwoordde: “Wij zijn geen verbannen mannen, maar dienaren van Hettel, Koning van Denemarken, we komen om u het hof te maken als zijn bruid.” Toen zei Hilda: “Dus je zou altijd ‘s morgens en’ s avonds voor me kunnen zingen? Dan zou het mij niet kunnen schelen wiens bruid ik was.”

Horant zei: “Dame, binnen de hoven van mijn meester verblijven twaalf minstrelen, maar toch ben ik veruit de beste. En Hilda zei: “Als dat zo is, zou ik je graag volgen en de bruid van koning Hettel zijn. Maar ik weet niet hoe dit te doen. Mijn vader zal me aan geen enkele minnaar geven. Ik zou willen gaan, maar ik durf niet.” Horant antwoordde haar: “Omdat je het zou willen, is het aan ons om het te durven. Meer vragen we niet.”

Toen maakten Horant en zijn kameraden hun schip klaar voor de zee, en daarna gingen ze naar Koning Hagen en zeiden: “De tijd van ons vertrek nadert, en we moeten naar andere landen zeilen. Maar voordat we gaan, smeken we dat je de Koningin en je mooie dochter meebrengt, zodat ze de schatten kunnen zien die wij in het schip hebben.” Dus de volgende dag, na de mis, kwam koning Hagen naar het strand, met zijn Koningin, en de mooie Hilda en haar dienstmeisjes en met hen waren duizend goede ridders van Ierland.

Het schip werd aan een enkele kabel gelegd, het anker werd aan boord gehesen en de zeilen werden vrij gezet. Op het zand stonden de Deense schatkisten uitgestald, gevuld met kostbare kleding, geborduurd met goud en juwelen. Het was een drukte van jewelste om de kisten te zien. Yarl Wate was erbij, en Frute en Horant; en in de drukte werd Hilda gescheiden van haar moeder.

Koning Hagen en zijn ridders zagen niets door de grote menigte, en de Koningin vergat haar dochter toen ze de prachtige kleding zag. Maar plotseling hoorden ze een schreeuw, en toen ze opkeken, zagen ze Yarl Wate op de verschansing springen met de mooie Hilda in zijn armen. Het volgende moment sprongen Horant en Frute aan boord met twee andere meisjes. Yrolt sloeg met zijn bijl op de kabel en het schip kwam los van de kade. Het zeil werd gehesen en twintig riemen schoten aan beide kanten uit om het schip op te tillen. Koning Hagen en zijn ridders renden snel de zee in; maar de roeiers roeiden hard. Daarnaast stonden er gewapende mannen op het schip, zevenhonderd man sterk, die de roeiers bewaakten. Er was even een kort gevecht maar al snel bereikte het schip diep water. Luid lachten de Denen toen ze op de vervagende kust de woedende menigte, de wenende koningin en Koning Hagen, woedend tot aan zijn middel in de zee tekeer zagen gaan.

Snel versnelde het schip want de wind was redelijk. De Denen bereikten Hegelingen in tien dagen, en Hettel trouwde, vol vreugde, direct met Hilda. Maar terwijl ze nog aan het huwelijksfeest zaten, voer het oorlogsschip van Koning Hagen naar hun kust. Toen ze dit hoorden, stonden de Denen snel op van de tafels, trokken hun wapenrusting aan en renden naar de kust. Koning Hagen sleepte zijn schip op het zand en sprong met zijn mannen in het water. Een regen van pijlen, dik als hagel, was zijn begroeting. Hettel haastte zich naar voren om met hem de strijd aan te gaan.

Er werd hevig gevochten tussen de twee. Toen viel Hettel zwaar gewond neer. Hagen en zijn ridders drongen zich over zijn lichaam heen. Ze gingen voort op hun weg en houwden hun weg naar het land. Snel vielen er mannen neer in de strijd, zowel Denen als Ieren. Toen ontmoette Yarl Wate koning Hagen. De strijdwoede tussen de beide mannen laaide op. Ze vochten als de wilde beesten van het bos, totdat Wate gewond aan het hoofd was, door een slag van Koning Hagen. Ondertussen woedde de strijd hevig voort in het hele land. De Ieren hielden stand, maar konden de Deense mannen niet terugdrijven. Het aantal mannen dat aan beide kanten werd gedood, was gelijk. Man voor man viel neer.

Toen Hettels wonden verbonden waren, riep de Deense koning tot Hagen: “Wat baat het jou of mij om deze strijd uit te vechten? Voor elke man van mij die valt, gaat een man van jou ter aarde. Als het klaar is, komt er een einde aan zowel de Denen als de Ieren. Als je de strijd moet verlengen, zal ik je nu ontmoeten, en als Hilda huilt om een dode echtgenoot, zal ze ook rouwen om een dode vader.”

Toen wierp Koning Hagen zijn zwaard neer en riep zijn mannen weg. En hij zei tegen Hettel: “Geef mij uw hand want in vrede is mijn kind getrouwd met een dappere man. Als ik nog meer dochters had gehad zouden ze allemaal naar Hegelingen zijn gekomen.” En dus sloten de Koningen zo samen vrede. En het huwelijksfeest begon weer en werd twaalf dagen lang gevierd in het paleis van koning Hettel. Bovendien bracht een wijze vrouw kruiden en wortels en genas de krijgers van hun wonden. En na het feestmaal werden Hagen en zijn mannen beladen met geschenken, en zij gingen aan boord van hun schip en vertrokken weer terug naar Ierland.


Downloads