Goudvin en Zilverstaartje

Nelly was een meisje dat graag in de zee zwom. Maar nu mocht ze een paar dagen niet in de zee zwemmen, want ze was erg verkouden en haar moeder had het haar verboden.

“Ach, wat zou ik graag een vis, zeemeeuw of zeemeermin willen zijn. Dan zou ik voor altijd in het water kunnen zijn en de hele tijd daar kunnen spelen”, mompelde ze in zichzelf gekeerd. Plotseling schrok ze op van een Grote Zeemeeuw die opeens naast haar verscheen. Hij droeg een ketting met een rode steen.

“Vandaag is je geluksdag!”, sprak de zeemeeuw met luide stem. “Ik mag een van je wensen in vervulling laten gaan. Welke van de drie wordt het? Wil je veranderd worden in een vis, een zeemeeuw of kies je toch liever voor de gedaante van een zeemeermin?”

“Maar zeemeerminnen bestaan toch helemaal niet?”, stamelde ze, want ze wist eigenlijk niet wat haar overkwam.

“Geen mens kan ze zien”, sprak de Grote Zeemeeuw, “tenzij ik ervoor zorg dat ze gezien kunnen worden. Maar vertel me nu wat je wilt, dan ga ik weer op weg.”

“Dan kies ik ervoor een zeemeermin te zijn”, zei Nelly vastberaden.

Ze had het nauwelijks gezegd of de zeemeeuw verdween voor haar ogen. En in de golven zag ze twee alleraardigste zeemeerminnen verschijnen.

“Kom met ons spelen, Nelly!”, riepen ze het meisje vriendelijk toe.

“Ik wil wel, maar ik mag het niet van mijn moeder”, antwoordde Nelly.

“Wat is een moeder?”, vroeg een van de zeemeerminnen.

“Oh, hebben jullie dan geen moeder?”, vroeg Nelly verbaasd.

“Nee, wij worden geboren uit de maan en de zee”, antwoordden de zeemeerminnen.

“Oh, wat erg”, stamelde Nelly. “Maar als jullie geen moeder hebben, wie zorgt er dan voor jullie? Hebben jullie dan ook geen huis?”

“De zee is ons huis. Het is hier heerlijk. Kom ook de zee in. Wij kunnen je helpen om te veranderen in een zeemeermin. Dan kun je zelf ervaren hoe het is om zoveel plezier te hebben.”

Omdat de ene zeemeermin een gouden staart had, noemde Nelly haar Goudvin. De andere zeemeermin had een zilveren staart, dus was Zilverstaartje de naam die Nelly aan haar gaf. Hoewel Nelly het best spannend vond om zomaar met die vreemde meiden in zee te gaan, was het haar nieuwsgierigheid die haar deed beslissen de zee in te springen. De zeemeerminnen hielden een rietje vast en vroegen Nelly eruit te drinken.

“Ik lust het zoute water niet”, zei Nelly.

“Dan zul je niet gelijk aan ons worden”, zei Goudvin. “Je zult het niet weten hoe het is om een zeemeermin te zijn.”

Dus nam Nelly en slokje en direct volgde er een verandering. Haar beentjes veranderden in een veelkeurige vissenstaart. Nelly kon zich moeiteloos als een vis in het water bewegen.

“Nu ben ik heel gelukkig!”, riep Nelly en omhelsde haar zeemeermin-vriendinnen. Ze gaf de meerminnen een kus die daar verbaasd op reageerden.

“Wat doe je?”, vroegen ze het meisje.

“Ik geef jullie een kus omdat ik jullie erg leuk vindt”, antwoordde het meisje.

De zeemeerminnen zeiden dat ze het niet begrepen. Ze hadden geen hart dus ze konden niet hetzelfde voelen.

“Hebben jullie geen hart?”, vroeg ze geschrokken.

“Nee hoor, dat hebben wij ook helemaal niet nodig. We spelen en we maken plezier. We zingen en we slapen. Is dat niet genoeg om gelukkig te zijn?”, vroegen de meerminnen.

“Wat zijn het eigenlijk rare wezens”, dacht Nelly en ze vroeg of de meerminnen haar wel leuk vonden.

“Natuurlijk vinden we je leuk. Je bent ons speelkameraadje!”, antwoordden de meerminnen.

Toen liet Nelly zich meenemen naar de diepte in de zee. Ze had gedacht dat het onder water prachtig zou zijn, met mooi koraal en kleurige zeebloemen, maar het was er dof en stil. Ze zag enkele oude zeemeermannen met grijze lange baarden in een hoekje zitten. Kleine meerminnetjes lagen te slapen in grote schelpen. Nelly deed haar best om niet teleurgesteld over te komen, tot ze eindelijk aan de meerminnen vroeg of dit het was waar de meerminnen zoveel plezier aan beleefden.

“Ja, is het hier niet heerlijk!”, antwoordden de zeemeerminnen. Nelly kreeg garnalen om te eten. Ze had ook best trek gekregen. Ze at het dan ook smakelijk op, hoewel ze er een boterham ook erg lekker bij had gevonden, maar dat durfde ze niet te vragen.

“Er zijn hier niet zo veel meerminnen”, dacht Nelly hardop.

“Nee we zijn altijd met weinig”, antwoordde Goudvin. “Er zullen straks weer nieuwe meerminnen komen en dan hebben wij weer nieuwe speelkameraadjes om mee te spelen. En als er teveel meerminnen op een plek zijn, dan stuurt de Oude Meermin er enkelen weg, zodat er weer meer ruimte is. Kom, ik neem je mee naar de Wonderboom.”

Terwijl ze verder zwommen dacht Nelly aan haar kleine broertje, waar ze graag mee speelde en die ze nu erg begon te missen.

“Maar wat gebeurt er als jullie doodgaan?”, vroeg Nelly uit nieuwsgierigheid.

“Wij kunnen heel erg oud worden en dan aan het einde gaan we stil in een hoekje zitten tot we verstenen. Zo helpen wij rotsen te maken”, antwoordde Goudvin.

“Oh, wij mensen worden begraven als we dood zijn”, vertelde Nelly. “Onze zielen gaan naar de hemel.” Op dat moment was Nelly toch wel heel erg blij dat ze niet echt een zeemeermin was.

“Wat is dat? De hemel?”, vroeg Zilverstaartje.

“Dat is een hele mooie plaats, waar engelen voor je zorgen. Met heel veel liefde”, voegde Nelly er ernstig aan toe.

De meerminnen keken alsof ze het begrepen, maar dat deden ze niet. Ze vroegen Nelly of ze met hen en de krabben wilde spelen. Dat wilde ze wel en al gauw zat ze niet alleen met krabben maar ook met kreeften te spelen. Maar het verveelde haar ook weer snel.

“Kunnen jullie mij nu niet iets moois laten zien? Krabben en kreeften vind ik maar lelijke beesten. Zijn hier geen bloemen of vogels?”, vroeg ze aan de meerminnen.

“Oh ja hoor”, zeiden de meerminnen. We hebben hier prachtige zeeanemonen in verschillende kleuren. En we hebben vliegende vissen, dolfijnen en walvissen. Vind je het leuk om een ritje met ze te maken?”

Ze zwommen naar boven en toen Nelly de blauwe en rode vliegende vissen zag, werd ze blij en klapte ze in haar handen. “Nee, zoiets moois hebben wij niet op het land”, riep ze vrolijk.

Boven het water vlogen zeemeeuwen. “Kijk, we hebben ook vogels”, riepen de meerminnen.

“Het is hier heerlijk!”, riep Nelly. “Het is heerlijk om een meermin te zijn en geen lessen op school te hoeven volgen of een moeder te moeten gehoorzamen. Daarbij kan ik zoveel zwemmen als ik wil en geen moeder die het me verbiedt!”  Toch voelde ze zich er niet prettig bij, want ze wist dat ze geen zeemeermin was en wel een hart en dus ook een geweten had. En het was natuurlijk niet erg netjes van haar om zo over haar lieve moeder te denken.

Het werd donker en tijd om te slapen. De meerminnen maakten van een schelp met zeewier een bedje voor Nelly die zo moe was geworden dat ze direct in slaap viel. Niet lang daarna werd ze door de meerminnen gewekt.

“Kom mee, de avond is prachtig. Het is volle maan en het maanlicht geeft de golven een prachtige schittering. En hier is ook de Wonderboom”, zeiden de meerminnen.

De boom zat vol met knoppen waaruit een voor een kleine zeekindertjes tevoorschijn kropen. Ze zagen er uit als kleine stekelbaarsjes, maar in plaats van vinnen hadden ze kleine armpjes en vingertjes. Ze zwommen in kleine groepjes in het water waar ze door de oudere meerminnen werden opgevangen. Ze leerden er in het maanlicht hoe ze hun staartjes konden gebruiken en hun lieve stemmetjes konden gebruiken.

Als de dag begon door te breken, verdwenen ze naar de bodem van de zee, waar ze in de voor hen al klaargemaakte schelpenbedjes gingen slapen. Meer verzorging was er niet nodig en niemand deed verder iets voor ze. Ze konden spelen met elkaar en dat was het. Nelly speelde met ze en probeerde echte vriendschappen met ze te beginnen. Maar de kleine wezentjes begrepen daar niets van en lachten als Nelly ze ernstig toesprak en sprongen weg als Nelly ze een kus wilde geven.

Nelly trok zich daarom steeds meer terug. Er scheen niemand echt belangstelling in haar te hebben. Niemand zei iets als ze driftig of ongeduldig was. Ze begon genoeg van dit vreemde, luie leven te krijgen en ze begon steeds meer te verlangen naar haar oude leventje. Ze miste haar broertje die ’s ochtends bij haar in bed kroop. Nu moest ze leven met natte waterwezentjes die wegschoten als ze behoefte had aan een kus of een knuffel. Ze wist dat ze niet terug naar huis kon keren. Voor het eerst wenste ze dat ze een echte meermin was, zonder hart en zonder gevoel.

“Laat me eens iets nieuws zien”, zei ze tegen haar meermin-vriendinnen, “alles hier begint me ontzettend te vervelen.”

“Wij vervelen ons nooit”, zei Goudvin.

“Jullie hebben geen verstand”, zei Nelly hatelijk. “Jullie kunnen niet denken en dat kan jullie niet schelen. Ik heb behoefte om wat te leren en ik wil anderen gelukkig maken.”

“Ik kan je naar een scheepswrak brengen”, zei Goudvin. “Dan zie je iets wat door mensen is gemaakt. Meestal blijven dingen die door mensen zijn gemaakt niet lang bestaan in onze zee.”

“Het lijkt me heerlijk om iets te zien of te voelen wat door mensen is gemaakt”, zei Nelly.

Bij het scheepswrak aangekomen, werd Nelly toch een beetje bang. “Waar zijn de mensen?”, vroeg ze voorzichtig aan Goudvin, bang dat ze misschien een drenkeling zou aantreffen.

“De mensen die op het schip aanwezig waren, zijn gered”, zei Goudvin. “Het was een vrachtschip, dus er zaten geen passagiers op. Er was een vrouw en een kind aan boord. Maar die zijn dus gered.”

Nelly was blij dit te horen. Er lagen appels. De meerminnen vonden het fruit niet lekker, dus Nelly vroeg of ze haar wilden helpen het fruit aan te laten spoelen op het strand. Daar konden de kinderen er nog van genieten nu het nog niet bedorven was. De meerminnen hielpen haar en Nelly kon de vrolijke gezichtjes van de kinderen zien die gretig de appels verzamelden. Maar de kinderen konden haar niet zien.

Nelly werd steeds verdrietiger in haar bestaan als zeemeermin. Op een dag vroeg ze een oude wijze eend of er een mogelijkheid zou zijn om weer in een mens te kunnen veranderen.

“Dat kan alleen de Grote Zeemeeuw”, antwoordde de oude, wijze eend. “Hij is de koning van de zeemeeuwen. Hij laat zich eens in de paar jaar zien. Je moet het hem maar eens vragen als je hem ziet.”

Nelly keek vanaf dat moment elke dag uit naar de komst van de Grote Zeemeeuw. Haar meermin-vriendinnen vonden Nelly niet zo gezellig meer en verlieten haar om met andere zeewezens te spelen. Op een dag zag ze de Grote Zeemeeuw. “Help me weer mens te worden”, vroeg ze hem.

“Weet je zeker dat je dat wilt?”, vroeg de zeemeeuw.

“Ik ben dwaas geweest te denken dat het leven als zeemeermin beter zou zijn dan mijn leven op het land. Ik zou niets liever willen dan weer een mensenkind te worden.”

“Goed dan”, antwoordde de Grote Zeemeeuw. “En je zult altijd braaf en gehoorzaam zijn?”

“Ja, dat zal ik zeker zijn!”, antwoordde Nelly vastberaden.

De grote vogel pakte Nelly met zijn poten op en vloog haar over het water naar de kust. Nelly vond het doodeng, maar deed haar ogen dicht om niet in de diepte te hoeven kijken. Daar liet de vogel haar vallen en toen ze het zand uit haar ogen wreef, zag ze dat ze in haar oude kleren lag en weer de gedaante van een meisje had.

“Hemeltjelief, wat heb jij lang geslapen”,  hoorde ze de vertrouwde stem van haar moeder zeggen. Ze boog zich voorover om in het gezicht van Nelly te kijken. Haar broertje huppelde om haar heen.

“Oh, mijn lieve mama, wat heb ik jou gemist”, zei het meisje. “Hoe lang ben ik wel niet weggeweest. Heb je niet gedacht dat ik verdronken was?”

“Nee, natuurlijk niet”, zei de moeder. “Je zou toch zeker niet tegen mijn wens in het water in zijn gegaan? Je hebt meer dan een uur liggen slapen.”

“Oh, heb ik dan gedroomd? Ik dacht dat ik een zeemeermin was!”, zei Nelly.

“Nou, dat hoop ik toch niet”, zei de moeder, “ik heb je liever gewoon zoals je nu bent. Maar vertel me alles van je droom voordat we naar huis gaan.”

Nelly kroop bij haar moeder op schoot en vertelde haar het hele verhaal. En terwijl ze het vertelde voelde ze zich zo heerlijk, dat ze een gewoon meisje was, met een hart en gevoel. Ze verheugde zich naar huis te gaan, waar het warm, gezellig en schoon was. Het was de mooiste en heerlijkste plek en de plek waar ze het allerliefste wilde zijn!


Downloads