De Zeekoning en de Magische Juwelen

Dit verhaal is zeer geliefd bij de kinderen van Japan, maar ook bij de oude mensen – het is het verhaal van de Magische Juwelen en het bezoek aan het paleis van de Zeekoning.

Prins Erg-Blozend-Rijst-Oor hield eens van een mooie en koninklijke maagd en maakte haar tot zijn bruid.

De dame werd prinses Helder-Bloeiend-als-de-Bloemen-van-de-Bomen genoemd, zo zoet en eerlijk was ze.

Maar haar vader was erg verontwaardigd over haar verloving, want Zijne Hoogheid prins Erg-Blozend-Rijst-Oor, had haar oudere zus, de Prinses van de Rotsen, afgewezen (en inderdaad, deze dame was niet eerlijk), want hij hield alleen van prinses Helder-Bloeiend.

Dus de oude Koning zei:” De nakomelingen van deze Hemelse Goden zullen broos zijn en vervagen en vervallen als de bloemen van de bomen. Zo zal het gebeuren. Vanaf die dag zal het leven van hun jonge Hoogheid, bij de Hemelse vorsten niet lang duren.”

Maar in de loop der jaren baarde prinses Helder-bloeiend-als-de-Bloemen-van-de-Bomen twee mooie jongens. Ze noemde de de oudste Vuurflits en de jongste Vuur Vervaagd.

Prins Vuurflits was een ware visser. Hij beproefde zijn geluk op de wijde zee. En als hij niet op zee was, rende hij in de wind langs de kust met een gordel om zijn gewaad.

Hij bleef dikwijls de hele nacht in zijn boot, op de hoge golftoppen. Hij ving vissen met smalle en brede vinnen. Hij was een ware Godheid op zee en kende al het wateronkruid en alle vissen van de zee.

Maar prins Vuur Vervaagd was een jager. Hij vond zijn geluk op de bergen en in het bos. Hij bond dan zijn sandalen om zijn voeten, en droeg zijn boog en hemelgevederde pijlen op zijn rug. Hij ving beesten met zachte en ruwe pels. Hij kende het spoor van de das en wist de bloeitijd van de wilde kers. Hij was de Godheid van het bos.

Op een dag sprak Prins Vuurvervaagd tot zijn oudere broer Prins Vuurflits. Hij zei: “Broeder, ik ben de groene heuvels beu. Laten we daarom ons geluk eens uitwisselen. Geef mij uw staf en ik ga naar de koele wateren. U mag dan mijn boog en hemelgevederde pijlen nemen en uw geluk in de bergen beproeven. Geloof me, U zult daar nieuwe, vreemde mooie dingen zien, die U tot nu toe onbekend waren. “

Maar prins Vuurflits voelde niet veel voor dit plan.

Na een paar dagen, ging Prins Vuur Vervaagd opnieuw naar zijn broer en zuchtte: “Ik heb echt genoeg van de groene heuvels…de mooie wateren roepen mij.

Wat een pech heb ik toch om een jongere broer te zijn…”

Toen prins Vuurflits nog steeds geen aandacht aan hem besteedde, maar dag en nacht zijn hengel in het water wierp en vissen met smalle en brede vinnen ving, zakte Prins Vuur Vervaagd op de grond neer terwijl zijn lange haar onverzorgd op zijn schouders neer viel.

Hij mompelde: “O, laat mij mijn geluk beproeven op de zee, prins Vuurflits.” Zijn broer, vermoeid door het geweeklaag van prins Vuur Vervaagd, gaf hem tenslotte zijn staf. Zelf ging hij nu naar de bergen. Hij jaagde de hele dag en liet de hemelgevederde pijlen door de lucht vliegen. Maar hij ving geen pels van ruw haar of van zacht haar. Hij ving helemaal niets. Hij riep: “Dwaas, wat een dwaas ben ik om het geluk van de Goden te ruilen”. Dus hij keerde terug naar huis.

Zijne Hoogheid, prins Vuur Vervaagd greep het geluk van de zee. Maar of hij nou in de schemering of in de zon uit vissen ging, hij ving nooit een vis met smalle vin of met brede vin. En bovendien verloor hij de vishaak van zijn broer in zee. Dus hij liet zijn hoofd hangen en keerde terug.

Prins Vuurflits zei: “Ieder heeft zijn eigen gebied. De jager behoort tot de berg, de visser behoort tot de zee… Jij en ik hebben niets mee genomen naar huis. Deze nacht zullen we met honger slapen. We mogen het geluk van de Goden ook niet ruilen. En nu, waar is mijn vishaak?”

Prins Vuur Vervaagd antwoordde zacht: “Lieve broer, wees niet boos…. ik heb de hele dag gezwoegd met uw vishaak, maar ik heb geen enkele vis gevangen, niet met smalle of met brede vinnen. Tenslotte verloor ik uw vishaak in de zee.”

Hierop barstte Zijne Hoogheid Prins Vuurflits in woede uit. Hij stampte met zijn voeten. Hij had de vishaak van zijn broer nodig.

Prins Vuur Vervaagd antwoordde: “Lieve broer ik heb uw vishaak niet. De diepte van de zee heeft de vishaak. Maar niemand mag daar de bodem doorzoeken. Al zou ik voor u sterven, toch zou ik u uw vishaak niet kunnen teruggeven.” Maar zijn oudere broer eiste het des te dwingender van hem.

Toen brak Prins Vuur Vervaagd de wilde blauwe regenranken die zijn zwaard met tien grepen aan zijn zijde bonden. Hij zei: “Vaarwel, goed zwaard.” Hij brak het in vele stukken en maakte vijfhonderd vishaken om aan zijn broer, Prins Vuurflits, te geven. Maar Prins Vuurflits wilde er niets van hebben.”

Opnieuw zwoegde prins Vuur Vervaagd bij een grote oven en maakte duizend vishaken. Hij bood ze nederig aan prins Vuurflits aan. Want hij hield van zijn broer. Niettemin wilde prins Vuurflits er niet eens naar kijken. Hij zat humeurig, met zijn hoofd op zijn hand, en zei: “Mijn eigen verloren vishaak zal ik hebben, dat en geen andere.”

Dus ging Prins Vuur Vervaagd treurend de paleispoorten uit en dwaalde jammerend langs de kust. Zijn tranen vielen in het water en vermengden zich met het schuim. Toen de nacht viel, keerde hij nog steeds niet terug naar huis. Hij ging vermoeid op een rots te midden van de zoutpoelen zitten.

En hij riep: “Helaas, mijn broer, het is allemaal mijn schuld. Dit is mij overkomen door mijn eigen dwaasheid. Maar o, mijn broer, we werden samen verzorgd aan de zoete borst van onze moeder, prinses Bloeiend-Helder-als-de-Bloemen-van-de-Bomen. We kwamen bijna hand in hand ter wereld.”

De maan kwam op en liet de zee en het land in een helder licht baden. Maar prins Vuur Vervaagd hield niet op met klagen.

Toen verscheen Shiko-Tsuchi-no-Kami, de Heer van het zeezout, met het opkomende tij, en sprak: “Waarom huilt de Hemelse Hoogheid?”

En prins Vuur Vervaagd antwoordde: “Ik heb de vishaak van mijn broer genomen en ben hem in zee verloren. En hoewel ik hem vele andere vishaken heb gegeven als compensatie, wil hij er geen hebben. Hij wil alleen de originele vishaak. Echt, de Goden weten dat ik mijn leven zou geven om het te vinden maar hoe zou ik hem kunnen dienen daarmee?”

Shiko-Tsuchi-no-Kami nam hem bij de mouw. Hij zette hem in de boot en duwde hem van de kust terwijl hij zei: “Mijn zoon, volg het aangename pad dat Tsuchi-Yomi-no-Kami, de Bezitter van de Nacht van de Maan, voor u heeft gemaakt op de wateren, Zijne Hoogheid.

“Aan het einde van het pad zult u bij een paleis komen dat van vissenschubben is gemaakt. Het is het paleis van de Koning van de Zee. Voor de poort is een heldere put. Aan de rand van de put groeit een cassiaboom met veel wijd uitlopende takken. Klim in de takken van de cassiaboom en wacht daar op de Koningsdochter die zal komen om u raad te geven.”

Prins Vuur Vervaagd, bracht hulde aan de Heer van het Zeezout en dankte hem, terwijl hij in de boot stond. Maar de Heer van het Zeezout duwde de boot voor zich uit, tot hij tot zijn dijen in het water stond en zei: “Nee, nee schone Jongeling, nee dank je, doe alleen wat ik zeg.”

Dus Zijne Hoogdheid, prins Vuur Vervaagd ging naar het paleis van de Zeekoning. Hij klom terstond in de cassiaboom en wachtte tussen de groene takken.

Bij het aanbreken van de dag kwamen de dienstmaagden van de dochter van de Zeekoning, met hun met juwelen bezette vaten, om water uit de put te halen. Terwijl ze bukten om hun vaten in het water te dopen, leunde prins Vuur Vervaagd voorover en keek naar hen vanaf de takken van de cassiaboom.

De pracht van zijn verheven gelaat schitterde op het water van de put. Dus alle meisjes keken op en zagen zijn bevalligheid en waren verbaasd. Maar hij sprak eerlijk en verlangde van hen wat water uit hun vaten.

De meisjes schonken hem water in een beker met juwelen (hoewel de juwelen troebel waren vanwege de kou van het bronwater) en boden het hem met alle eerbied aan.

Toen, zonder het water te drinken, nam prins Vuur Vervaagd een juweel van zijn nek, en terwijl hij het tussen zijn lippen hield, liet hij het in de beker vallen. De beker gaf hij opnieuw aan de meisjes.

Nu zagen ze het grote juweel in de beker flonkeren maar ze konden het niet bewegen. Het juweel zat vast aan het goud. Dus vertrokken de maagden, scherend over het water als witte vogels. Zo kwamen ze bij de dochter van de Zeekoning, met de beker en het juweel erin.

De prinses, kijkend naar het juweel, vroeg hun: “Is er misschien een vreemdeling bij de poort?”

En één van de meisjes antwoordde: “Er zit iemand in de takken van de cassiaboom die bij onze bron staat.”

Een ander zei: “Het is een hele knappe mooie jonge man.”

En weer een ander zei: “Hij is nog glorieuzer dan onze koning. En hij vroeg ons om water, dus gaven we hem, met alle eerbied, water in deze beker. En hij dronk er niets van, maar liet er een juweel, van zijn lippen, in vallen. Dus hebben we beiden naar Uwe Hoogheid gebracht, zowel de beker als het Juweel.”

Toen nam de prinses zelf een vat en ging water halen bij de bron. Haar lange mouwen en verheven kleding zweefden achter haar aan, om haar hoofd had ze een krans van zeebloemen. Toen ze bij de bron kwam, keek ze omhoog door de takken van de cassiaboom. Haar ogen ontmoetten de ogen van prins Vuur Vervaagd.

Weldra haalde ze haar vader, de Zeekoning, en zei: “Vader, er is een mooi persoon aan onze poort.” Dus de Zeekoning kwam naar buiten en verwelkomde Prins Vuur Vervaagd. Hij zei: “Dit is Zijne Hoogheid van de Hemelse Zonnehoogte.” Hij leidde hem naar het paleis waar de vloer bezaaid lag met acht lagen vloerkleden van ezelsvel en acht lagen vloerkleed van zijde. Hij zette de prins erop.

Die avond maakte hij een groot banket en vierde hij de verloving van prins Vuur Vervaagd met zijn dochter, de mooie Juwelenprinses. Vele dagen lang heerste er vreugde in het paleis van de Zeekoning.

Maar op een avond, toen ze op hun gemak op de zijden vloer zaten en er rijke schotels met vele soorten vissen uit de zee werden gebracht in vaten van goud, koraal en jade, zat de Juwelenprinses aan de rechter zijde van prins Vuur Vervaagd, om wijn in zijn beker te schenken.

De zilveren schubben op de paleismuren glinsterden in het maanlicht. Maar prins Vuur Vervaagd keek uit over het Zeepad en dacht aan wat er aan vooraf was gegaan. Hij slaakte een diepe zucht. Toen werd de Zeekoning verontrust en vroeg hem: “Waarom zucht Gij?” Maar prins Vuur Vervaagd gaf geen antwoord.

En de mooie Juwelenprinses, zijn verloofde vrouw, kwam dichterbij, raakte hem aan op de borst en zei zachtjes: “O, uwe Hoogheid, mijn lieve echtgenoot, bent u niet gelukkig in ons waterpaleis waar de schaduwen groen worden? U kijkt zo verlangend uit over het Zeepad?

Of behagen onze maagden u niet, die zich stil bewegen als vogels van het verschiet? O, mijn Heer, veracht mij niet maar vertel mij wat er in uw hart is.”

Toen antwoordde prins Vuur Vervaagd: “Mijn lieve dame, uwe Hoogheid, laat niets voor u verborgen blijven vanwege onze liefde.” En hij vertelde het hele verhaal van de vishaak en van de woede van zijn oudere broer.

“En nu”, zei hij, zal de Juwelenprinses mij nu raad geven?”

Toen glimlachte de Juwelenprinsen en kwam met lichte tred overeind, en haar haar was zo lang dat het tot aan de rand en de zoom van haar rode zijden gewaad hing.

Ze liep naar de plek waar de trappen van het paleis naar het water leidden. Staande op de laatste trede riep ze de vissen van de zee. Ze riep ze, groot en klein en van heinde en van verre.

De vissen van de zee, zowel de grote als de kleine, kwamen naar haar voeten gezwommen. Het water kleurde zilver van hun schubben. De koningsdochter riep: “O vissen van de zee, breng me de verheven vishaak van prins Vuurflits”

En de vissen antwoordden: “Dame, de Tai zit in de ellende, want er steekt iets in zijn keel zodat hij niet kan eten. Misschien in dit de verheven vishaak van Zijne Hoogheid Prins Vuurflits.”

Toen bukte de prinses zich en tilde de Tai uit het water. Met haar blanke hand pakte ze de verloren vishaak uit zijn keel.

Nadat ze vishaak had schoon gewassen, nam ze deze mee naar Prins Vuur Vervaagd. Hij was zeer verheugd en zei: “Dit is inderdaad de vishaak van mijn broer. Ik ga het probleem tussen mijn broer en mij eindelijk oplossen. We zullen ons nu weer verzoenen.” Hij hield immers van zijn broer.

Maar de eerlijke Juwelenprinses stond stil en bedroefd dacht ze: “Nu zal hij mij verlaten en zal ik in eenzaamheid achterblijven.”

Prins Vuur Vervaagd haastte zich naar de waterkant. Daar was een dappere krokodil die hem tot het einde van zijn reis zou vergezellen.

En voordat hij ging, sprak de Zeekoning: “Eerlijke Jongeling, luister nu naar mijn raad. Als uw broer rijst zaait op de hooglanden, zaait u dan rijst laag in de waterbekkens. Maar als uw broer rijst zaait in de waterbekkens, zaai dan uw rijst op de hooglanden. En ik, die over de regens en overstromingen heers, zal voortdurend voor voorspoed zorgen voor het werk van Uwe Hoogheid.

Bovendien geef ik u twee Magische Juwelen. Als uw broer door afgunst verteerd wordt en u aan wil vallen, breng dan het Getijde-Juweel Vloed tevoorschijn en de wateren zullen stijgen om hem te verdrinken. Maar als u medelijden met hem zult hebben, leg dan het Getijde-juweel Eb neer en al het water zal verdwijnen. Zijn leven zal dan worden gespaard.

Zijne Hoogheid Prins Vuur Vervaagd bedankte hem met eerbetuiging. Hij verborg de vishaak in zijn lange mouw en hing de twee Magische Juwelen om zijn nek. Toen kwam de Juwelenprinses naar hem toe en nam, met veel tranen, afscheid van hem. De Zeekoning laadde de krokodil op en zei: “Maak hem niet ongerust terwijl je het midden van de zee oversteekt.”

Zo zat prins Vuur Vervaagd op de kop van de krokodil. Binnen een dag kwam hij bij zijn eigen woonplaats aan en sprong, met lichte tred, aan wal. Terwijl hij zijn dolk losmaakte, hing hij deze om de nek van de krokodil, als een talisman.

Hierna, vond Prins Vuur Vervaagd zijn broer en gaf hem de vishaak terug die hij had verloren. Niettemin, had hij, door de twee Magische Juwelen, die hij in de plooien van zijn kleding droeg eeuwigdurende heerschappij over zijn broer en hij bloeide in al zijn doen en laten.

Na enige tijd kwam de dochter van de Zeekoning, de eerlijke Juwelenprinses, naar prins Vuur Vervaagd. Ze kwam over het Zeepad en hield een jong kind in haar armen. Toen legde ze, huilend, het kind aan de voeten van Zijne Hoogheid en zei: “Mijn Heer, ik heb u een zoon gebaard.”

Prins Vuur Vervaagd pakte haar op en heette haar welkom. Hij bouwde een paleis aan de kust voor haar, op de toppen van de golven. Het paleis was vastgemaakt aan de kust, met aalscholver veren. Zo woonden ze daar met het koninklijke kind.

De eerlijke Juwelenprinses smeekte haar heer: “Geliefde echtgenoot, Kijk niet naar Mij in de donkere nacht, want dan moet ik mijn eigen gedaante aannemen; met degenen van mijn land gaat het zo.

Maar er kwam, een nacht, dat Prins Vuur Vervaagd wakker lag, en geen rust kon vinden. En, uiteindelijk, toen het heel donker was, net voor de dageraad, stond hij op, en pakte een licht om daarmee naar zijn slapende bruid te kijken.

En…hij aanschouwde een grote geschubde draak met doorzichtige ogen, die was opgerold aan de voet van de bank. Prins Vuur Vervaagd gaf een kreet van afschuw en liet het licht vallen. De morgen brak grijs aan bij de zee. Op hetzelfde moment bewoog de grote draak en uit zijn kronkels hief de Juwelenprinses haar lieftallige hoofd op. De groene schubben vielen van haar af als een kledingstuk. Toen stond ze daar in een witte jurk, met het kind op haar borst.

Ze liet haar hoofd hangen en huilde: ” O mijn lieve Hoogheid, ik had gedacht dat ik van het zeepad een verbindingsweg kon maken tussen jouw land en het mijne, zodat we op ons gemak konden komen en gaan.

Maar nu, ook al heb ik je gewaarschuwd, heb je in de nacht naar mij gekeken. Daarom, mijn Heer, is het tussen jou en mij nu vaarwel. Ik ga over het Zeepad en van dit gaan is er geen terugkeer. Ik neem het koninklijke kind met me mee.”

Na gesproken te hebben, verdween ze onmiddellijk over het Zeepad, huilend, en haar gezicht bedekkend met haar haar terwijl ze achterom keek naar de kust.

Ze is daarna nooit meer gezien in het Centrale Land van de Rietvlaktes.

Bovendien, sloot ze de poorten van de zee en ze sloot de weg af naar haar vaders paleis. Ze gaf het jonge meisje, haar zuster, opdracht om op de baby te passen en ze schreef een lied over alles wat er gebeurd was. Ze kon haar liefhebbende hart niet bedwingen. Ze schreef ook een klein liedje en stuurde het via haar zuster naar haar Heer. Het liedje luidde: ” O, eerlijk zijn de rode juwelen. Eerlijk is het touw waaraan ze zijn geregen…Zo eerlijk is ook mijn schat. Maar veel helderder en bekender zijn de witte juwelen, de juwelen die zoals mijn Heer zijn.”

Toen gaf haar echtgenoot antwoord, ook in de vorm van een lied: “Wat u betreft, mijn Vrouwe die ik als mijn bruid aannam, tot aan het einde van de eilanden van de wilde eenden, de vogel van het verschiet, ik zal je niet vergeten tot het einde van mijn leven.”


Downloads