Kleine Marianne lag al een hele poos in bed. Ze was ziek en te zwak om te spelen. Haar oppas was naast haar bed in slaap gevallen. Marianne keek om zich heen. Wat zou ze kunnen doen? Er was niemand die haar kon vermaken. De boeken in haar boekenkast had ze al voor de zoveelste keer gelezen. Daar vond ze niks meer aan.
Verveeld keek ze naar het bosje violen dat naast haar tafel stond. Het leek alsof ze door een viooltje aangekeken werd. Ze pakte het viooltje voorzichtig vast. Het had een lief, lachend gezichtje. Opeens hoorde ze een zachte stem. Het kwam uit het viooltje! Het viooltje keek Marianne vriendelijk aan.
“Zal ik jou een verhaaltje vertellen?”, vroeg ze.
“Nou, heel graag”, antwoordde Marianne.
“Ik kan je over de geschiedenis van ons, viooltjes, vertellen, als je dat wilt?”, zei het viooltje.
“Oh, dat zou ik heel fijn vinden!”, antwoordde Marianne.
“Het is het verhaal van de prinsen en de violen.”
Marianne ging er goed voor liggen. De poes lag opgekruld in haar armen.
“Er was eens een koning met een pasgeboren tweeling. Het waren twee uiterst schattige zonen met de namen Paars en Krip. Maar de koning keek niet naar ze om. De koningin was namelijk bij de geboorte van de tweeling gestorven. De koning verloor zichzelf in het lezen van boeken en drinken van wijn om daarmee te ontsnappen aan zijn verdriet. De koning weigerde de kleur paars te dragen, iets wat in die tijd gedragen werd als een geliefde was overleden. De koning bleef zijn groene mantel dragen met daarop zijn rode muts.
De jonge prinsen werden opgevoed door de kinderoppas toen ze nog heel klein waren en later namen de leraren het over.
Ondanks het verdriet over het verlies van hun moeder en het gemis van de liefde van de vader, waren de prinsen altijd lief, gehoorzaam en vriendelijk.
De onderdanen van de koning smeekten de koning om op zoek te gaan naar een nieuwe koningin. Dat zou weer vreugde in het land brengen. Maar de koning deed geen moeite.
Op een dag stond er een vrouw op de stoep die zich had voorgenomen te trouwen met de koning. Ze droeg paarse kleding om te laten zien dat ze in rouw was met betrekking tot de dood van de koningin. Ze had twee dochtertjes, genaamd Sleutelbloem en Narcis. Die namen pasten precies bij de meisjes die graag kleding in een gele kleur droegen. De onderdanen waren erg blij met de komst van de vrouw met haar schattige dochters. Ze was een mooie vrouw om te zien en ze was ook nog eens heel vriendelijk.
De koning trouwde met haar en liet zijn vrouw het land regeren. Zelf had hij daar namelijk niet zo’n zin in.
De nieuwe koningin was eerst heel lief en vriendelijk, maar de macht begon haar steeds meer naar het hoofd te stijgen. Ze begon haar hoge positie te misbruiken met wetten die alleen maar goed waren voor haar eigen belang. Haar dochters namen plaats naast haar op de troon. De prinsen mochten aan haar voeteinde plaatsnemen.
De onderdanen en het volk begon zich aan haar egoïstische gedrag te ergeren en probeerden de koning te waarschuwen. Maar de koning wilde het niet horen en dook in zijn boeken en dronk zijn wijn.
De prinsen gehoorzaamden hun stiefmoeder en namen de vreselijke opmerkingen van hun stiefzusjes voor lief. De jonge prinsessen kregen het namelijk ook erg hoog in hun bol.
De koningin hoopte dat de koning op een dag zou sterven zodat zij het koninkrijk voor zichzelf zou hebben. Maar dan moesten de twee prinsen uit de weg worden geruimd. Ze liet de twee jongens naar een afgelegen gedeelte van het paleis verbannen. Ze mochten zich niet meer laten zien in het openbaar. Adam, de tuinman van het paleis, nam de zorg voor de jongens over. Hij leerde de jongens alles over planten, bloemen en tuinieren. Ook leerden ze dansen en muziek maken.
Op een dag begonnen de jonge prinsen naar meer vrijheid te verlangen. Ze smeekten de koningin om hun vader te mogen spreken. De koningin schrok toen ze de jongens zag. Wat waren ze knap en slim! Die avond liet ze de jongens door soldaten gevangen nemen. Ze werden opgesloten in een hoge toren waar ze dagelijks alleen een stukje brood met water kregen. Om hun afwezigheid te verklaren, zei ze tegen de koning dat de jongens waren weggelopen en dat ze mensen op pad had gestuurd om ze te zoeken. Dat was natuurlijk helemaal niet waar, maar de koning leek het allemaal niets te kunnen schelen.
De jongens verbleven een jaar in de toren. Ze kregen dagelijks bezoek van vogels die mooie liedjes voor hen zongen. Dat maakte het verblijf wel een stuk aangenamer. Maar toen de jongens een paar dagen geen brood of water meer kregen, begrepen ze dat het de bedoeling was dat ze van de honger zouden omkomen.
“Nu wordt het tijd om te vluchten”, zei prins Paars. “Als niemand ons komt redden, dan moeten we dat zelf maar doen.”
Ze bedachten een plan. Met alles wat daarvoor in de toren geschikt was, maakten ze een lang touw. Daarmee klommen ze uit de toren.
Daarna bezochten ze Adam die erg blij was hen te zien. Hij adviseerde de jonge prinsen het land te verlaten om terug te keren als ze de volwassen leeftijd bereikt zouden hebben om dan de troon terug te eisen.
“Maar waar moeten we van leven?”, vroegen de prinsen. “We hebben helemaal niets!”
Adam gaf ze kleding mee. “Ik heb hier ook wat muziekinstrumenten. Jullie kunnen muziek maken en dansen en daarmee geld verdienen. Ik geef jullie ook wonderzaadjes mee. Ze zullen jullie geluk brengen. Plant de zaadjes als jullie ver weg genoeg zijn en een huisje hebben gevonden. Het zijn toverzaadjes. Ze zullen alleen uitkomen als ze door prinselijke handen worden geplant.”
En zo gingen de twee prinsen op pad. Ze maakten muziek en verdienden daarmee genoeg geld om rond te komen. Het plezier dat de jongens maakten, was aanstekelijk. Mensen betaalden er graag een centje voor.
Enkele jaren later hadden de prinsen genoeg geld om een huisje te kopen. Ze waren inmiddels al heel ver weg van het koninkrijk van hun vader gekomen. Het was tijd om de zaadjes te planten. Het huisje stond op een afgelegen plek waar ze ongestoord hun leventje konden leiden. Ze leefden van wilde bessen, noten, vis, konijnen en roggebrood dat ze kochten van een oude vrouw, die daar kwam om kruiden te verzamelen.
Het duurde lang voordat er knoppen aan de planten kwamen en de jongens twijfelden er soms aan of het wel echte toverzaden waren. “Als het ons niet lukt om bloemen te kweken, zullen we de komende jaren muziek maken om rond te komen. En als we oud genoeg zijn, zullen we terugkeren naar ons koninkrijk en vechten om de troon rechtsgeldig op te eisen”, zei Paars.
“De oude vrouw is heel nieuwsgierig naar ons tuintje en de planten die wij hier aan het verbouwen zijn”, zei Krip. “Ik heb haar gezegd dat we het zelf ook niet weten, maar als de bloemen komen is ze van harte welkom om te kijken. Ze heeft veel verstand van planten. Als deze planten kunnen helpen om de zieken te genezen, dan zou dat een grote beloning zijn. Ook als we er niets mee verdienen.”
“Je hebt gelijk, broer”, antwoordde Paars, “ik zou liever mensen gelukkiger maken, dan koning zijn!”
De volgende morgen stond alles in bloei. Het waren violen, maar zo mooi als nog nooit eerder was gezien. Het leek alsof ze gezichtjes hadden, half droevig, half vrolijk.
“Wat kunnen we met de violen doen en hoe zouden ze ons geluk kunnen brengen?”, vroeg Paars zich af.
“We zullen ze verkopen”, zei Krip. “Ze zijn zo wonderlijk mooi en bijzonder. Ze zullen zeker veel geld opbrengen.”
“Wat zijn ze prachtig!”, hoorden ze het oude vrouwtje achter hen zeggen.
“Het is ons gelukt!”, zei Paars en hij plukte een bloem om hem aan de vrouw te geven.
“Ik kan planten lezen”, zei het vrouwtje. “En deze bloemen vertellen mij een droevig verhaal. Ze draaide de bloem een paar keer rond met haar magere vingers. Ik zie vijf bloemblaadjes. Dit grote gouden blaadje zit alleen op een dubbele groene zetel. De twee kleinere gele blaadjes met een klein randje paars, zitten aan beide zijden. Maar deze twee paarse blaadjes hebben maar één groene zetel, hoewel ze mooier zijn dan de andere blaadjes. En in het midden zie ik een klein mannetje in het groen met een rood kapje op. Hij bevindt zich op het warmste, veiligste plekje. Hij heeft een zakje zaden die op het moment rijp zullen worden als hij de zon toegang tot zijn hart wil geven.”
De jongens glimlachten, maar zeiden niets. Het was hun eigen droevige geschiedenis die in de toverbloemen stond geschreven.
“Ze zullen goed verkopen”, vervolgde het oude vrouwtje. “Ze halen het goede in de mens naar boven. De hele wereld heeft daar behoefte aan. Jullie zullen er een fortuin mee kunnen verdienen.”
De volgende dagen werden de violen op de markt goed verkocht. Hoewel de jongens er armoedig uitzagen, straalden ze iets bijzonders uit. Iedereen wilde ze kopen. Dokters kochten de bloemen om hun patiënten een hart onder de riem te steken. Verdrietige mensen kochten ze om opgevrolijkt te worden. Zelfs slechte mensen kochten ze, omdat de lieve gezichtjes hen nooit een verwijt deden, waardoor er betere gevoelens in hun slechte harten opgewekt werden.
De koningin en haar dochters wilden de bloemen ook hebben. De koningin leefde in angst. Het volk hield niet van haar en begon in opstand te komen omdat ze niet goed voor de armen zorgde. Sleutelbloem en Narcis hadden de bloemen laten komen, omdat ze alles wilden bezitten wat nieuw en mooi was, wat het ook zou kosten. Zelfs de koning kreeg een bosje violen naast zijn bed. Hij merkte ze ook op, vooral omdat ze de naam van zijn overleden koningin droegen: Viola.
Intussen reisden de twee prinsen de wereld rond. Ze verkochten in de zomer de bloemen en in de winter zongen en dansten ze. Het liefste deden ze dat in gevangenissen, ziekenhuizen en arme buurten. Daar lieten ze naast vrolijkheid ook geld achter om dan stilletjes weg te sluipen, zonder een bedankje af te wachten.
De jongens voelden zich vrij. “Ik zou geen zin hebben om in een paleis opgesloten te zitten en verplicht te zijn mij aan allemaal regels te houden”, riepen ze. “Maar als wij de armen in ons koninkrijk aan werk kunnen helpen, dan zullen we dat doen. We hebben genoeg geld gespaard. Laten we in stilte teruggaan naar ons koninkrijk in de hoop dat onze vader ons dit keer wel wil zien. Niemand hoeft te weten wie we zijn. We zullen ons de Barmhartige Broeders noemen.”
En zo gingen ze vermomd in bruine monnikskleren met een grote kap over het hoofd getrokken het koninkrijk van hun vader binnen. Ze zochten Adam op. Hij was heel blij de broers te zien en erg trots op ze. De prinsen bleven bij hem wonen. Vanuit dat huis hielpen de broers gedurende de hele dag de armen op verschillende manieren. Overal zetten ze potjes violen neer, en brachten zo geluk en rust in vele huizen.
De koningin verkeerde in de tussentijd in doodsangst om haar wandaden en de koning was erg ziek. Ze was erg bang dat het volk in opstand zou komen en daarom liet ze de Barmhartige Broeders naar het paleis komen. Niemand herkende de twee prinsen. De koningin smeekte de Broeders om hulp. Ze zag in dat haar verlangen naar macht en rijkdom een slecht mens van haar gemaakt had. Ze wilde graag berouw tonen.
“Als het je echt spijt, probeer dan al het kwaad wat je hebt aangericht weer goed te maken”, zei prins Paars. “Heb medelijden met je volk en begin met ze te helpen. Zorg ervoor dat ze je kunnen vertrouwen. Dan zul je veilig en gelukkig zijn.”
“Ja, dat wil ik en dat zal ik doen!”, huilde de koningin.
Daarna nam ze alle adviezen van de Broeders aan, niet wetende dat het de prinsen waren. Krip verzorgde zijn oude vader en Paars hielp zijn stiefmoeder het vertrouwen van haar volk te winnen door betere wetten te maken, royaal geld en brood te delen en betere huizen voor ze te bouwen.
De prinsessen wilden eerst van al die veranderingen niets weten, maar toen ze eenmaal beseften hoe eerlijkheid en vriendelijkheid het leven veel leuker en gelukkiger maakt, verlangden ze naar verbetering. De oude koning voelde zich met de dag beter en was verbaasd waarom hij zoveel tijd verkwist had. Het was te laat voor hem om nog te regeren. Hij had er de kracht niet meer voor.
De koningin hoefde niet meer te vrezen voor het volk, maar ze voelde zich zo slecht over de verloren prinsen dat ze besloot afstand te nemen van de troon. Ze zou zich terugtrekken in een klooster om daar boete te doen. Maar dan was er dus niemand meer op de troon. Er kwam een grote raad bijeen. De koningin stelde voor dat de Broeders de beste keuze zouden zijn om het land te regeren. Daar was iedereen het mee eens. Er klonk gejuich. Toen de broers hun monnikskleren afwierpen, zag iedereen meteen dat het de prinsen waren.
“Wij zullen graag regeren”, zeiden de prinsen. “We vergeven iedereen die het ons lastig heeft gemaakt en we zullen ernaar streven iedereen een gelukkige toekomst te bieden. We hebben als gevangenen, bedelaars, tuiniers, liedjeszangers en monniken geleefd. Nu zijn we weer prinsen. Alles wat we geleerd hebben zal ons helpen het land goed te regeren.”
De koningin wierp zich aan de voeten van de prinsen om te smeken voor vergiffenis. De prinsessen schaamden zich voor de wrede dingen die ze tegen de prinsen hadden gezegd. De koning genas wonderlijk van al zijn kwalen, behalve zijn ouderdom. Het volk was gelukkig en dagenlang werd er in het land groot feest gevierd.
“Dat is een mooie geschiedenis”, zei Marianne.
“Vergeet vooral niet wat eruit te leren valt, lieverd”, zei de bloem. “Leer geduld te hebben en maak van je eigen kleine rijk een liefdevolle, gelukkige plek. Leer van alles om je heen, ook al is het maar van een klein iets, zoals een viooltje.”