In een zeker bos, waar vele jakhalzen en Vossen woonden, kwam een Tijger en nam daar zijn verblijfplaats in. En wat was hij van plan?
Elke dag zou hij een jakhals of twee doden. Dus de jakhalzen en Vossen verzamelden zich en zeiden: “Als hij deze kant opgaat, zal hij ons allemaal opeten, dus laten we afspreken dat iedereen op zijn beurt zal worden verslonden. En dus deden ze dat, elke dag gaven ze aan de Tijger degene die aan de beurt was.
Op een dag was het de beurt van een Vos. Eerst verborg hij zich, maar toen dacht hij: “Nu moet ik maar gaan, want ik ben ingesloten aan beide kanten. Ik zal gaan, maar ik zal door één of andere truc proberen mijn adem in me te houden.” Dus ging hij op weg, en rilde, toen hij in de buurt van de Tijger kwam.
“Ah!” zei de Tijger, “zeg Vos waar bleef jij zo lang?” – “Heer”, zei de Vos, “er is weer een Tijger in uw land komen wonen.” – “Waar is die Tijger?” vroeg de Tijger. “Kom met me mee,” zei de Vos, “ik zal hem je laten zien.” Dus de Vos ging voorop en de Tijger ging achter hem aan, en ze gingen door tot ze bij een put kwamen. Ze gingen bij de monding van de put staan, en toen zei de Vos: “O, Heer Tijger! Die andere Tijger is net thuisgekomen, na zich te hebben gevoed met een jakhals en hij zit nu in deze put.”
Toen zei de Tijger: “Wat voor Tijger kan hij zijn om naar mijn land te komen! Of ik moet hier alleen blijven, of hij moet alleen blijven, maar we kunnen hier echt niet samen leven.” Toen ging hij naar de put en keek naar binnen en zag daar een Tijger zitten. Maar in werkelijkheid was het alleen zijn eigen schaduw, en geen andere Tijger. Toen sprong hij in de put, en daar verdronk hij.
Toen ging de Vos, springend van vreugde, terug naar zijn huis. Hij riep naar zijn broeders: “Kom hier! Vossen en jakhalzen!” Ze kwamen naar hem toe maar waren erg boos en zeiden: “Zeg Vos, het was jouw beurt om door de Tijger te worden opgegeten; waarom ben je teruggekomen? Nu zal de Tijger woedend zijn en terug komen om twee of drie jakhalzen en twee of drie Vossen te doden.”
De Vos antwoordde: “Wees maar niet bang. Ik heb die Tijger gedood.” Maar ze zeiden allemaal: “Jij bent een Vos en hij is een Tijger; hoe zou jij hem dan kunnen doden?” Hij zei: “Kom, dan zal ik het jullie laten zien.”
Ze gingen bang achter de Vos aan, en bevend van angst kwamen ze bij de monding van de put staan. De Vos gaf een kreet en zei: “Kom eens kijken hoe ik de Tijger heb gedood en in deze put heb geworpen.” Ze gluurden naar binnen en zeiden dat het de waarheid was en dat de Tijger dood in de put lag.
En ze waren hier allemaal buitengewoon verheugd over!