De Sterrenliefhebbers

U allen die Ware Geliefden bent, ik smeek u tot de Goden te bidden voor mooi weer op de Zevende nacht van de Zevende maan. Bid ter wille van het geduld en ter wille van de dierbare liefde. Wees genadig dat er die nacht geen regen, hagel, wolk, donder of sluipende mist zal zijn.

Luister naar het trieste verhaal van de Sterrenliefhebbers en Bid voor hen:

De Wevende Maagd was de dochter van de Godheid van het Licht. Haar woning was aan de oever van de Melkweg, de Heldere Rivier van de Hemel. De hele dag zat ze aan haar weefgetouw en plooide haar spoel, terwijl ze vrolijke kleding voor de Goden weefde. Het was schering en inslag, uur na uur groeiden de gekleurde draden tot een stapel stof, die vouw op vouw aan haar voeten lag opgestapeld. Toch hield ze nooit op met haar werk, want ze was bang. Ze had een gezegde gehoord:

“Verdriet, eeuwenlang verdriet, zal over de Wevende Maagd komen wanneer ze haar weefgetouw verlaat.”

Dus zwoegde en zwoegde ze, en de Goden hadden kleding te over. Maar zijzelf, het arme meisje, was slecht gekleed. Ze droeg niets van de kleding of van de juwelen die haar vader haar gaf. Ze liep op blote voeten en liet haar lange losse lokken naar beneden hangen. Steeds als er een lange lok op het weefgetouw viel, gooide ze het haar terug over haar schouder. Ze speelde niet met de kinderen van de Hemel, en maakte geen plezier. Ze hield niet niet van ze maar ze had ook geen hekel aan ze. Ze was niet blij en ze had geen spijt. Ze zat alleen maar te weven, te weven en te weven.. en ze weefde met haar hele wezen het veelkleurige web van draden.

Toen werd haar vader, de Godheid van het Licht, boos. Hij zei: “Dochter, je weeft teveel.”

‘Het is mijn plicht’, zei ze.

“Op jouw leeftijd hoef je niet over plicht te praten!” zei haar vader. “Ga van het weefgetouw af.”

“Waarom ben je ontevreden over mij, mijn Vader?” zei ze, en haar vingers plooiden de spoel.

“Ben je een boomstam of een steen, of een bleke bloem langs de weg?”

“Nee,” zei ze, “ik ben niets van dat alles.”

“Verlaat dan je weefgetouw, mijn Kind, en leef, geniet, wees zoals anderen zijn.”

“En waarom zou ik zoals anderen moeten zijn?” zei ze.

Heb niet het lef mij ooit vragen te stellen, Kind. Kom, wil je nu je weefgetouw verlaten?”

Ze zei: “Verdriet, eeuwenlang Verdriet zal over de Wevende Maagd komen wanneer zij haar weefgetouw verlaat.”

“Een dwaas gezegde”, riep haar vader uit, wat helemaal niet  geloofwaardig is. Wat weten we van eeuwenoud verdriet? Wij zijn toch Goden?

Daarmee nam hij voorzichtig de spoel uit haar hand en bedekte het weefgetouw met een doek. En hij zorgde ervoor dat ze vanaf dat moment zeer rijk gekleed ging. Ze deden juwelen in haar haar en versierden haar hoofd met bloemen uit het Paradijs. Haar vader gaf haar als echtgenoot de Hoeder van de Hemel, die zijn kudden hoedde aan de oevers van de Heldere Rivier.

Nu was de Wevende Maagd inderdaad veranderd. Haar ogen schitterden als sterren en haar lippen waren rood. Ze liep de hele dag te dansen en te zingen. Ze speelde urenlang met de kinderen van de Hemel, en maakte plezier. Lichtvoetig ging ze door het leven, met aan haar voeten zilveren schoentjes. Haar Geliefde, de Hoeder van de Hemel, hield haar bij de hand. Ze lachte zoveel dat de Goden met haar meelachten. De Hoge Hemel weergalmde de geluiden van vrolijkheid. Maar ze was onvoorzichtig. Ze dacht nog weinig aan haar plicht of aan de kleding van de Goden. Wat haar weefgetouw betreft, ze kwam er nooit meer bij in de buurt gedurende het einde van de ene maan tot de andere.

“Ik heb mijn leven te leven,” zei ze; “ik zal geen draden meer tot stof weven.”

En de Hoeder van de Hemel, haar Geliefde, sloot haar in zijn armen. Haar gezicht was vol tranen en glimlach, en ze verborg het tegen zijn borst. Dus leefde ze haar leven. Maar haar vader, de Godheid van het Licht, was boos.

“Dit kan zo niet langer, ze gedraagt zich onbezonnen” , zei hij. “Ze zal het lachertje van de hemel worden. En trouwens, wie moet nu de nieuwe lentekleding van de Goden weven?”

Drie keer waarschuwde hij zijn dochter.

Drie keer lachte ze zachtjes en schudde haar hoofd.

“Uw hand heeft de deur naar het plezier geopend, mijn Vader,” zei ze, “nu kan geen hand van God of een sterveling de deur nog sluiten.”

Hij zei: “Het zal ten koste van jou gaan.” En hij verbande de Hoeder van de Hemel, voor altijd en eeuwig, naar de andere kant van de rivier.

De eksters vlogen samen, van heinde en verre, en ze spreidden hun vleugels voor een broze brug over de rivier, en de Hoeder van de Hemel ging over de broze brug.

Onmiddellijk vlogen de eksters weg naar de uiteinden van de aarde en de Wevende Maagd kon hen niet volgen. Ze was nu het treurigste wezen in de hemel. Lang, lang stond ze op de oever en strekte haar armen uit naar de Hoeder van de Hemel, die zijn kudde helemaal alleen, in tranen, hoedde. Lang, lang lag ze op het zand en huilde bittere tranen.

Toen stond ze op en liep naar haar weefgetouw. Ze wierp de doek die het bedekte opzij. Ze nam haar spoel in haar hand.

“Eeuwige smart,” zei ze, “eeuwige smart!” Even later liet ze de spoel vallen. “Ah”, kreunde ze, ‘”Wat doet dit veel pijn” en ze leunde met haar hoofd tegen het weefgetouw.

Maar even later zei ze: “Toch zou ik niet meer zo willen zijn zoals ik was. Ik heb toen niet liefgehad of gehuild, ik was niet blij, noch had ik spijt. Nu heb ik lief en ween ik – ik ben blij ook al heb ik spijt”

Haar tranen vielen als regen, maar ze nam de spoel ter hand en werkte weer ijverig aan het weven van de kleding van de Goden. Soms was het weefweb grijs van verdriet, soms was het rooskleurig van haar dromen. De Goden wilden graag bijzonder gekleed gaan. De vader van de Maagd, de Godheid van het Licht, was, voor een keer, heel tevreden.

“Dit is mijn goede, ijverige Kind weer”, zei hij. “Nu ben je stil en gelukkig.”

“Het is de stilte van de donkere wanhoop”, zei ze. “Gelukkig? Ik ben de treurigste in de hemel.”

“Het spijt me,” zei de Godheid van het Licht, “wat kan ik doen?”

“Geef me mijn Geliefde terug.”

„Neen, Kind, dat kan ik niet. Hij wordt voor eeuwig en altijd verbannen door het bevel van een Godheid. Dat bevel kan niet worden verbroken.”

“Dat wist ik al”, zei ze.

“Toch kan ik iets doen. Luister. Op de Zevende dag van de Zevende maan, zal ik de eksters bijeenroepen van de uiteinden van de aarde. Zij zullen een brug zijn over de Heldere Rivier van de Hemel, zodat de Wevende Maagd lichtvoetig kan oversteken naar de wachtende Hoeder van de Hemel, aan de andere kant van de kust.”

Zo ging het. Op de Zevende dag van de Zevende maan kwamen de eksters van heinde en verre. Ze spreidden hun vleugels voor de broze brug. De Wevende Maagd ging over de broze brug. Haar ogen schitterden als sterren en haar hart bonsde als een vogel in haar boezem. De Hoeder van de Hemel stond aan de andere kant van de kust op haar te wachten.

En zo is het nog steeds, O, ware Geliefden – op de  Zevende dag van de Zevende maan hebben deze twee een ontmoeting.

Alleen als de regen met donder en wolken en hagel valt, en de Heldere Rivier van de Hemel gezwollen is van het water en snel stroomt, kunnen de eksters geen brug maken voor de Wevende Maagd. Tot hun grote verdriet, helaas.

Daarom, Ware Geliefden, Bid tot de goden voor mooi weer.


Downloads