Er was eens een klein meisje wiens vader en moeder dood waren. Ze was zo arm dat ze geen kamertje meer had om in te wonen en geen bed meer om in te slapen. Tenslotte had ze niets anders dan de kleren die ze droeg en een handjevol brood dat een liefdadige ziel haar had gegeven.
Ze was echter goed en zeer vroom. Door iedereen in de steek gelaten, ging ze dus de wijde wereld in, vertrouwend op de goedheid van God. Toen ontmoette ze een arme man die zei: “Ach, geef me wat te eten, ik heb zo’n honger!” Ze reikte hem het hele stuk brood aan en zei: “God, zegen het brood voor u”, en ging verder.
Toen kwam er een kind dat kreunde: “Mijn hoofd is zo koud, geef me alsjeblieft iets om het mee te bedekken.” Dus deed ze haar capuchon af en gaf die aan het kind. Toen ze wat verder was gelopen, ontmoette ze een ander kind dat geen jas had en bevroren was van de kou. Dus gaf ze het kind haar eigen jas. Een eindje verderop smeekte iemand om een jurk en dus gaf ze die ook weg.
Toen ze eindelijk in het bos kwam, was het al donker geworden. Daar kwam ze nog een kind tegen wat vroeg om een hemdje. Het brave meisje dacht bij zichzelf: “Het is een donkere nacht en niemand ziet je dus je kunt je hemdje net zo goed ook weggeven.” Ze deed het uit en gaf dat ook weg.
En terwijl ze daar zo stond en helemaal niets meer over had, vielen er plotseling een paar sterren uit de hemel. Dit waren niets anders dan echte stukken geld. Sterrendaalders! Hoewel ze net haar hemdje had weggegeven, had ze nu een nieuw hemdje aan dat van het allerbeste linnen gemaakt was. Daar verzamelde ze het al geld in en ze was voor de rest van haar hele leven rijk!