Er waren eens twee broers die beiden soldaten waren. De één was rijk en de ander arm. De arme man wilde zijn leven verbeteren. Dus hij werd een tuinman. Hij bewerkte de grond en zaaide rapen.
Toen het zaad opkwam, was één plant groter dan de rest. En deze plant werd steeds groter en groter. Niemand had ooit zo’n grote plant gezien. Eindelijk was de plant zo groot dat deze op een kar gelegd moest worden. De kar was zo zwaar dat twee ossen het nauwelijks konden trekken. De tuinman wist niet wat hij ermee moest doen. Hij wist ook niet of de plant geluk of ongeluk zou brengen. Hij dacht: “Als ik de plant verkoop, krijg ik er niet meer geld voor en kleine rapen smaken beter om te eten. Misschien is het het beste als ik de plant, als teken van respect, aan de koning geef.”
Hij spande zijn ossen voor de kar en reed met de raap naar het hof van de koning. “Wat geweldig”, zei de koning. “Ik heb veel vreemde dingen gezien, maar zoiets heb ik nog nooit gezien. Waar heb je dat speciale zaad vandaan of is het puur geluk dat de plant zo groot is geworden?”
De tuinman antwoordde dat hij geen gelukskind was maar zei dat hij een arme soldaat was die altijd te weinig had om van te leven. Hij vertelde hoe hij had geprobeerd zijn leven te veranderen door tuinman te worden. “Ik heb een broer, die rijk is, uwe majesteit kent hem goed, de hele wereld kent hem. Maar mij kent niemand, iedereen vergeet mij.”
De koning kreeg medelijden met hem en zei: “Je zult niet langer arm zijn. Ik zal je zoveel geven dat je nog rijker zult zijn dan je broer.” Toen gaf hij hem goud en land en een kudde dieren. Hij maakte hem zo rijk dat het fortuin van zijn broer helemaal niets meer voorstelde.
Toen de broer hoorde hoe een raap de tuinman zo rijk had gemaakt, werd hij erg jaloers en probeerde te bedenken hoe hij hetzelfde geluk zou kunnen krijgen. Hij besloot nog slimmer te werk te gaan dan zijn broer. Hij zou goud en mooie paarden aan de koning geven. Hij dacht dat hij daar nog een veel groter geschenk voor terug zou krijgen. Zijn broer had immers al heel veel gekregen voor een raap.
De koning nam het geschenk dankbaar aan en wist niet wat hij ervoor terug moest geven wat waardevoller zou zijn dan de grote raap. Dus de broer werd gedwongen zijn geschenken weer mee naar huis te nemen. Hij was woedend en er kwamen boze gedachten in zijn hoofd. Hij zou zijn broer doden.
Hij huurde een paar boeven in om zijn broer te vermoorden. Tegen zijn broer zei hij: “Ik heb een verborgen schat gevonden. Laten we de schat opgraven en verdelen.” Zijn broer had geen enkel vermoeden van zijn kwade bedoelingen dus ze reisden samen naar de plek waar de schat verborgen zou zijn. Onderweg stormden de boeven op hem af, ze bonden hem vast en gingen op weg om hem aan een boom te hangen.
Maar terwijl ze bezig waren, hoorden ze in de verte het hoefgetrappel van een paard. Dit maakte hen zo bang dat ze hun gevangene in een zak duwden en de zak met een koord aan de boom hingen. Daarna renden ze snel weg. De gevangen man werkte zich in de zak alle kanten op, net zolang totdat hij een gat had gemaakt dat groot genoeg was om zijn hoofd eruit te steken.
Toen er een ruiter voorbij kwam, bleek het een vrolijke student te zijn die op reis was. Zodra de man in de zak hem onder zich zag passeren riep hij: “Goedemorgen, mijn vriend.” De student keek overal rond maar zag niemand. “Wie roept mij?”, vroeg hij.
De man in de boom riep: “Kijk eens naar boven, hier zit ik, in de zak van de wijsheid. Ik heb hier in korte tijd wonderbaarlijke dingen geleerd. Nog even en ik zal alles weten wat een mens kan weten, dan zal ik de meest wijze mens op aarde zijn. Ik heb geleerd over de sterren en de wind, over de kust en over het genezen van zieken, over vogels en over edelstenen. Als je ook in deze zak zou zitten, zou je veel kennis opdoen.”
De student luisterde verbaasd en zei: “Gezegend is deze dag waarop ik je vond. Kan ik niet een tijdje in de zak?” Toen antwoordde de man in de zak: “Als je me goed zult belonen, heb ik wel een beetje ruimte voor je. Maar je moet nog een uur wachten, eerst moet ik nog wat kleine zaken leren.”
De student wachtte een tijdje maar was erg ongeduldig want zijn honger naar kennis was erg groot. De man in de zak deed alsof hij zwichtte: “Je moet de zak van wijsheid naar beneden trekken door het koord los te maken, dan kun je erin.” Toen de student de zak naar de grond had gehaald, liet hij de man vrij. “Laat mij snel naar boven gaan nu alsjeblieft”, riep hij terwijl hij zijn voeten alvast in de zak stopte.
“Wacht even”, zei de tuinman, “dat is niet de goede manier” en hij duwde eerst het hoofd van de student in de zak, toen de rest van zijn lichaam, bond de zak dicht en hing de zak met het koord aan een tak. “Hoe gaat het met je, vriend? Ben je de wijsheid al aan het zoeken? Heb je al wat geleerd? Rust daar maar in vrede totdat je een wijzer man bent dan je was.”
Dat gezegd hebbende, maakte de man rechtsomkeert en liet de schreeuwende student achter om wijsheid te verzamelen totdat er iemand langs zou komen.