De prinses en de tovenaar

Er was eens, in een ver koninkrijk, een mooie prinses genaamd Matilda. Ze stond in het hele koninkrijk bekend om haar vriendelijkheid en haar liefde voor de natuur. De komst van de lente vulde haar hart altijd met vreugde en hoop. Deze lente zou echter net iets anders zijn, want het was de lente waarin ze haar ware liefde zou ontmoeten.

Het lot wilde dat de prins van een naburig koninkrijk het hof van haar vader bezocht. Zijn naam was Willem en hij was alles waar Matilda ooit van had gedroomd: knap, moedig en aardig. Ze werden op het eerste gezicht verliefd en hun harten waren gevuld met de magie van de lente.

Maar er was een boze tovenaar, die jaloers was op hun liefde en deze wilde vernietigen. Hij betoverde prins Willem en deed hem zijn liefde voor Matilda vergeten. De prinses was diepbedroefd toen ze zag dat de liefde van de prins voor haar koud en afstandelijk werd.

Wanhopig om de betovering te verbreken, begon prinses Matilda aan een gevaarlijke reis om de tovenaar te vinden. Ze moest diep het donkere bos in, waar de tovenaar woonde. Ze was bang, maar ze wist dat ze haar ware liefde moest redden.

Terwijl ze door het bos reisde, werd ze geholpen door de dieren die ze onderweg tegenkwam. De vogels zongen moedige liedjes voor haar, de konijnen wezen haar geheime paden en de herten beschermden haar tegen gevaar. Ze voelde de liefde voor de lente in hun vriendelijkheid en het gaf haar de kracht om door te gaan.

Eindelijk, na vele dagen wandelen, bereikte ze het hol van de tovenaar. De tovenaar lachte haar uit en vertelde haar dat ze de betovering nooit zou kunnen verbreken. Maar Matilda was vastbesloten. Ze keek de tovenaar in de ogen en vertelde hem dat ware liefde sterker was dan welke spreuk dan ook.

De tovenaar bespotte haar en zei: “Denk je dat je mijn betovering kunt verbreken? Je bent niets anders dan een dwaze prinses.”

Maar Matilda hield voet bij stuk en antwoordde: “Ik mag dan een prinses zijn, maar ik ben ook een kind van de lente. En in de lente is alles mogelijk.”

Met die woorden sprak ze een eigen spreuk uit, een spreuk van liefde en hoop. Het was zo krachtig dat het de betovering van de tovenaar over de prins verbrak. Willem’s ogen schitterden van herkenning en hij herinnerde zich zijn liefde voor Matilda.

Ze omhelsden elkaar en tranen van geluk rolden uit hun ogen. De liefde voor de lente had gezegevierd over de slechtheid van de tovenaar.

Toen ze teruggingen naar het koninkrijk, kwamen de dieren van het bos naar buiten om afscheid van hen te nemen. De vogels zongen een lief melodietje, de konijnen huppelden van blijdschap en de herten dansten in de wei. Ze wisten allemaal dat ware liefde was gered en dat de lente de liefde weer tot leven had gewekt.

En zo leefden prins Willem en prinses Matilda nog lang en gelukkig, hun liefde sterker dan ooit. Ze zouden zich altijd de magie van de lente herinneren en hoe die hen samen had gebracht.


Downloads