De Oude Grijze Kip

“Oh jee, ik ben het zat!” zei de Oude Grijze Kip, “wat een leven is dit! Het is niet uit te houden. ‘s Morgens bij het aanbreken van de dag, in antwoord op de oproep van die kraaiende Haan, krab ik de hele ochtend met mijn poten in de grond naar wormen. Daarna ga ik op het nest zitten en laat daar een mooi ei achter. Maar binnen een half uur komt er iemand die mijn ei pakt en ik zie het nooit meer terug. Dan leg ik elk voorjaar een heleboel eieren, en moet ik heel lang op het nest blijven zitten tot de eieren tot Kuikens zijn uitgebroed. Vervolgens moet ik dan wekenlang met mijn poten in de grond krabben op zoek naar eten voor zowel mezelf als voor hen. Ik zie geen enkel heil meer in dit soort leven, en ik stel voor om het te veranderen totdat het meer naar mijn zin is en het meer het soort leven is dat bij mij past, zo’n fijne Kip als ik ben!”

Net toen de Oude Grijze Kip klaar was met tegen zichzelf te praten, kwam de oude vader Gans voorbij. “Wat is het probleem vanmorgen?” vroeg hij. “Waarom al dat fladderen, spetteren en sputteren? Je zou denken dat er heel wat aan de hand was, dat het hele boerenerf op zijn kop was gedraaid en het koren in de lucht was gevallen.”

“Er is genoeg aan de hand dat het stof doet opwaaien”, zei de Grijze Kip. “Wat hebben, wij Kippen, in hemelsnaam om voor te leven? Ik krab en jij waggelt en ik krab en jij waggelt en zo gaat dat maar door. En waar is dat allemaal goed voor? Er moet iets gebeuren, en als niemand anders het doet, dan doe ik het. Met mijn leven zal het anders gaan.”

“Ik denk dat ik maar gewoon blijf zoals ik ben,” zei de oude vader Gans terwijl hij weg waggelde. “Het zou het misschien alleen nog maar erger maken dan het al is, en zo erg is het sowieso niet om een Gans te zijn.”

“Goedemorgen, Grijze Kip”, zei mevrouw Eend, opgewekt. “Wat gaan we weer een mooie dag tegemoet! Het water zal lekker warm zijn voor mijn Eendjes, dus ik kan ze een goede duik in de vijver geven.”

“Het is geen goede morgen en het wordt ook geen mooie dag”, zei de Grijze Kip. “En wat betreft het zwemmen in de vijver: als ik moeder zou zijn van zoveel kinderen als uw kroost, zou ik ze liever altijd in de vijver willen houden. Gewoon de hele tijd in het water verstopt, zodat niemand ze zou zien.”

“Wat een gemeen karakter heeft die Grijze Kip!” zei mevrouw Eend tegen de gulzige Kalkoen, terwijl ze op weg was naar de vijver. “Ik probeerde aardig tegen haar te zijn en haar op te monteren maar ze beledigde me. Ze sprak zo onvriendelijk over mijn kinderen dat ik bijna moest huilen.”

“Ik zou bijna willen dat ze nog wat onvriendelijker was geweest,” zei de gulzige Kalkoen, “want ik heb nog nooit een Eend zien huilen en ik kan me voorstellen dat het wel een heel raar gezicht zou zijn. Misschien heeft de Grijze Kip mijn goede raad nodig, dus ik loop even bij haar langs.”

Maar die moeite werd de oude Gulzige Kalkoen bespaard, want binnen een paar minuten zag hij de Grijze Kip over het pad naar hem toe komen. Toen ze bij hem was, zei hij: “Wat een ellendige ochtend is dit, mevrouw Kip; mijn veren liggen geen van allen recht en elke worm die ik als ontbijt heb geprobeerd, smaakte bitter.”

“Je hebt echt helemaal gelijk,’ zei de Grijze Kip. “Het is net als alle ochtenden van de afgelopen tijd, vreselijk ongemakkelijk en onaangenaam, en er lijkt geen enkel uitzicht op iets beters te zijn.”

“Je hebt echt helemaal gelijk”, zei de Gulzige Kalkoen. “Wat de Gans en de Eend toch in het heden zien, om zo tevreden mee te zijn, begrijp ik ook echt niet. Wat de toekomst betreft, ik weet niet waarom we daar meer van zouden moeten verwachten dan het verleden.”

bo

“Ik heb altijd het gevoel gehad,” zei de Grijze Kip, “dat u, meneer Kalkoen, zelfs nooit de helft van uw zand op dit boerenerf hebt gekregen. Iedereen schijnt te denken dat de Haan, omdat hij elke ochtend bij zonsopgang kraait, de wijste vogel van het erf is en de baas is. Maar wat mij betreft, ik heb altijd meer waardering voor u gehad en heb vaak gesproken over uw nobele uiterlijk en de koninklijke manier waarop u rondloopt. U zou erkend moeten worden als superieur aan de Haan. U bent veel meer waard. Maar zoals u weet, de Kippen hebben hier niets te zeggen, hoewel ik zeker weet dat het op een dag anders zal zijn.”

“Jij bent echt erg aardig Kip,” zei de Gulzige Kalkoen, “en ik voel me net als jij, hoewel ik niet de heerser over het erf wil zijn, vind ik wel dat de Kippen meer te zeggen zouden moeten hebben. Je moet op zijn minst onafhankelijk zijn en leuk vinden wat je doet.”

“O, ja dat heb ik allang besloten”, zei de Oude Grijze Kip, en ze vertelde hem hoe ze had besloten geen eieren meer te leggen en zo weinig mogelijk te krabben.

“Nou,” zei de Gulzige Kalkoen, “ik moet er maar eens van door om ervoor te zorgen dat er geen Kalkoenkippen zo ver het bos in gaan dat ze de weg terug niet meer kunnen vinden.” – “Ik heb zeker het soort advies gegeven dat ze wilde,” zei hij tegen zichzelf, toen hij uit haar gehoor was verdwenen, “en dat was makkelijker dan ruzie te maken. En bovendien voelen ontevreden mensen en dieren zich altijd zoveel prettiger als ze denken dat anderen net zo ongelukkig zijn als zij.”

De Oude Grijze Kip hield zich echter goed aan haar woord. Ze stopte met het leggen van eieren en de hoeveelheid grond die ze krabde was nauwelijks het vermelden waard. Ze stal wormen van de jongere Kippen, die te beleefd waren om een ​​Kip zo oud als zij te straffen, en al met al werd ze een grote last voor alle dieren op het boerenerf.

De dieren konden zichzelf niet beschermen, maar boer Johnson, die op een dag over het erf liep, merkte op dat de tenen van de Oude Grijze Kip tot een hoogst ongebruikelijke lengte waren gegroeid. “Ik denk dat ze niet veel krabt”, zei hij terwijl hij langsliep, “en ik vermoed ook dat ze niet veel eieren legt. Ik zal het eens aan moeder vragen als ik weer thuis ben.”

“Nee dat klopt”, zei moeder Johnson, toen hij het haar vroeg, “ik heb al een maand of langer geen ei in het nest van de Grijze Kip gevonden.”

“Op deze manier betaalt ze niet voor de winter”, zei boer Johnson. “We kunnen haar beter opeten.” En de volgende zondag, toen boer Johnson ging eten, brachten ze een grote schaal dampende Kip op tafel en dat was het einde van de Oude Grijze Kip.

Een dag of twee later, toen de Gulzige Kalkoen en mevrouw Eend elkaar ontmoetten zei mevrouw Eend: “Ik hoor dat de Grijze Kip ons heeft verlaten.”

“Ja”, zei de Gulzige Kalkoen, “en ik hoop dat ze nu gelukkiger is dan ze hier was, maar eigenlijk was haar tevredenheid het grootst toen de anderen verdrietig waren…”


Downloads