De Meestermeid

Er was eens een koning die vele zonen had. Op een dag ging de jongste koningszoon op reis.

Onderweg meldde hij zich aan bij het huis van een reus om daar te werken.

In de ochtend moest de reus naar buiten om zijn geiten te laten grazen. Toen hij het huis verliet, zei hij tegen de prins dat hij de stal moest opruimen. “En nadat je dat hebt gedaan,” zei hij, “hoef je vandaag geen werk meer te doen, want je bent bij de meest vriendelijke meester gekomen die je ooit zult vinden. Je mag in geen geval een van de vier kamers betreden die uitkomen op je slaapkamer, want als je dat doet, zal ik je van het leven beroven.”

“Nou een stal opruimen, zoveel werk is dat niet,” dacht de koningszoon. “Ik heb nog wel tijd genoeg om eens even in het huis rond te kijken. Ik ben toch wel heel benieuwd naar die kamers, want er moet iets zijn waarvan de reus bang is dat ik ze zie, aangezien ik ze niet mag betreden.”

Dus ging hij naar de eerste kamer. Er hing een ketel te pruttelen. In de tweede kamer hing ook een ketel op dezelfde manier. In een derde kamer hing weer eenzelfde ketel. “Niet echt heel bijzonder,” dacht de zoon van de koning bij zichzelf. ‘Zal het in de vierde kamer anders zijn?” In de vierde kamer zat een meisje, zo ontzettend mooi. De prins had nog nooit eerder zo’n beeldschoon meisje gezien.

“Oh! Wat doe je hier in hemelsnaam?” zei het meisje. “Ik werk hier in dienst van de reus,” zei de prins. “Och, arme jij,” zei het meisje. “Nou, dat valt wel mee hoor,” zei de prins, “Het is een hele vriendelijke meester, hij laat me helemaal niet hard werken.” “Wat moet je voor hem doen?” vroeg het meisje. “Ik moet de stal opruimen,” zei de prins.

“Zorg dat je de hooivork niet op de normale manier gebruikt, maar gebruik het ondersteboven. Je zult zien dat je het daarmee schoon krijgt. Doe je het op de gebruikelijke manier, dan zul je de stal nooit schoon krijgen,” zei het meisje. “Dat zal ik doen,” zei de prins.
Daarna bleven ze uren met elkaar praten. Ze vertelde hem dat ze de Meestermeid was. De prins werd smoorverliefd op haar en ze spraken met elkaar af dat ze met elkaar zouden trouwen.

De prins ging uren later naar de stal en merkte al gauw dat het Meestermeisje gelijk had. OP de normale manier kreeg hij de stal met de hooivork niet schoon, terwijl het op haar manier als vanzelf leek te gaan. Toen kwam de reus thuis. “Heb je de stal schoongemaakt?” vroeg de reus. “Ja, nu is het schoon, meester”, zei de koningszoon.

“Je hebt zeker met mijn Meestermeisje gepraat, anders was het je nooit gelukt,” zei de reus. “Meestermeisje! Wat is dat voor iets?” zei de prins, terwijl hij deed alsof hij van niks wist.

Op de tweede ochtend moest de reus weer met zijn geiten naar buiten, dus vertelde hij de prins dat hij die dag zijn paard van de berghelling naar huis moest halen. “Dat zal ik doen,” zei de prins en hij keek ernaar uit om weer naar het Meestermeisje te gaan. Ze vroeg hem wat hij die dag moest doen. “Oh! Niet erg gevaarlijk werk,’ zei de koningszoon. “Ik hoef alleen maar de berghelling op te gaan en het paard daar terug naar de stal te brengen.”

“Maar het is helemaal niet zo gemakkelijk als je denkt,” zei de Meestermeid. “Tenzij je het doet zoals ik het je zeg.” Daarna bleef de prins nog urenlang met haar praten. Tot ze zei dat hij beter het paard kon halen, voordat de reus terug zou komen. Tegen de avond kwam de reus thuis. “Heb je het paard van de berghelling gehaald?” vroeg hij. “Dat heb ik, meester,” zei de prins.

“Dat zal ik wel zien,” zei de reus en ging naar de stal, maar het paard stond daar precies zoals de prins had gezegd. “Je hebt zeker met mijn Meestermeisje gepraat, anders was je het nooit gelukt,” zei de reus weer. En de prins deed weer alsof hij geen idee had waar de reus het over had. Op de ochtend van de derde dag moest de reus weer met de geiten het bos in. ‘Vandaag moet je ondergronds mijn belastingen halen,” zei hij tegen de prins.

De Meestermeid vertelde hem weer wat hij moest doen. Toen de reus ‘s avonds thuiskwam, vroeg hij: “Ben je voor de belasting geweest?” “Ja, meester,” zei de prins. “De zak met goud staat daar op de bank.” “Dat zal ik wel zien,” zei de reus, en ging naar de bank waar de tas inderdaad gevuld met goud stond. “Je hebt zeker met mijn Meestermeisje gepraat!” zei de reus, “en als je dat hebt gedaan, zal ik je de nek omdraaien.”

“Ik heb werkelijke geen idee waarover je het hebt,” sprak de prins. De volgende dag nam de reus hem mee naar de Meestermeid. De reus zei tegen haar: “Nu ga je hem koken in de grote ketel. Bel me als je klaar bent.” Daarna ging de reus slapen op de bank.

Het Meestermeisje nam een mes en maakte een sneetje in de hand van de prins. Er druppelden drie druppels bloed op een houten kruk. Ze nam een gouden appel mee en twee gouden kippen. Daarmee vluchtte ze met de prins. Toen ze bij de zee kwamen, pakten ze een boot en gingen ze zeilen. Toen de reus lang geslapen had, begon hij zich uit te strekken. “Is het klaar?” vroeg hij.

“Het begint nog maar”, zei de eerste druppel bloed op het krukje.

Dus de reus ging weer liggen om te slapen. Na lange tijd werd hij wakker, en hij vroeg: “is het nu klaar?” “Het is voor de helft af!” zei de tweede druppel bloed, en de reus geloofde dat het de stem van het Meestermeisje was. Toen hij weer vele uren had geslapen, vroeg hij weer: “Is het nu klaar?”

‘Het is helemaal klaar,’ zei de derde druppel bloed. Toen riep hij het Meestermeisje, maar niemand gaf antwoord. De reus liep naar de ketel om te proeven, maar merkte dat hij bedrogen was door het Meestermeisje en de prins. Woedend ging hij ze achterna, maar ze waren als zo ver weg dat hij ze niet meer te pakken kreeg.

De Meestermeid en de prins besloten naar het huis van de prins te gaan. De prins vroeg haar op het strand te wachten tot hij een koets met paarden had gehaald. Hij wilde niet dat ze te voet naar het kasteel zouden lopen. “Oh, nee, ga niet zonder mij,” zei het Meestermeisje, “want ik voorzie dat je me vergeten zult als je naar huis gaat.” Maar de prins stond erop dat het zo zou gaan, waarop het Meestermeisje zei: “Goed dan, maar beloof me dat je niets zult eten als je in het paleis komt. Je familie zal erop aandringen, maar neem nergens een hap van. Als je het wel doet, zul je me meteen vergeten zijn.”

De prins beloofde het. Toen hij thuiskwam, gebeurde precies wat het Meestermeisje had gezegd. Diezelfde dag zou de oudste broer trouwen, dus werd hij uitgenodigd voor het feestmaal. Maar de prins ging regelrecht naar de stal naar de paarden. Uiteindelijk rolde de zus van de bruid een appel over het erf naar hem toe, en zei: “Je zult wel honger hebben na zo’n lange reis.” De prins pakte de appel en nam er een hap van. Direct vergat hij het Meestermeisje en hij dacht: “Wat moet ik in hemelsnaam met de paarden? Mijn broer gaat trouwen!”

Het Meestermeisje zat lange tijd aan de kust te wachten op de prins, maar hij kwam niet. Dus vertrok ze en na een tijdje kwam ze terecht bij een hutje van een oude vrouw. Ze vroeg of ze er mocht blijven. In het begin was het vrouwtje daar niet zo blij mee, maar dat veranderde toen het Meestermeisje de hut schoonmaakte en alles veranderde in goud. De oude vrouw vertrouwde het niet en ging er uiteindelijk vandoor.

Op een ochtend kwam de sheriff langs. Hij was heel verbaasd dat het huisje van de oude vrouw was veranderd in een gouden hut. Toen hij het wonderschone Meestermeisje zag, was hij direct verliefd op haar. Hij vroeg haar ten huwelijk, waarop het Meestermeisje vroeg of hij genoeg geld had. Hij ging direct naar huis om al zijn spaargeld op te halen en het haar te laten zien.

“Ik ben vergeten voor het vuur te zorgen,” zei de Meestermeid. “Zal ik het doen?” vroeg de sheriff. “Ja, pak de schop maar om de kolen op het vuur te doen,” zei de Meestermeid. Dat deed de sheriff, maar toen hij hem vastpakte, kreeg hij het ding niet meer los. De hele dag zat de schop vast aan zijn handen om kolen op het vuur te doen. De sheriff vroeg de Meestermeid om hem te laten gaan en uiteindelijk deed ze dat.

De volgende dag kwam een advocaat langs het gouden hutje. Ook hij werd op slag verliefd en vroeg haar vrijwel direct om met hem te trouwen. Ze vroeg de advocaat of hij genoeg geld had en ook hij ging het voor haar halen. Toen zei ze dat ze vergeten was de deur van de veranda op slot te doen, en de advocaat zei dat hij dat graag voor haar wilde doen. Op het moment dat hij de deurklink vastpakte, liet het ding hem niet meer los. De deur vloog open en dicht en de advocaat werd er misselijk van. “Laat me gaan,” smeekte hij het meisje en ze liet hem gaan.

Op de derde dag kwam een hoge ambtenaar langs het huisje. Ook deze man was blind van verliefdheid toen hij het Meestermeisje zag. Ook hij vroeg haar ten huwelijk en liet zien dat hij heel wat spaargeld had. Ze zei tegen de ambtenaar dat ze vergeten was het kalf binnen te halen, wat toch dringend naar de stal moest. De ambtenaar zei dat hij dit graag voor haar wilde doen, maar toen hij het kalf eenmaal te pakken had, liet het kalf hem niet meer gaan. Het kalf rende over heuvels en dalen en de ambtenaar kon hem niet loslaten. Hij smeekte het Meestermeisje hem los te laten en uiteindelijk liet ze hem gaan.

De volgende dag zou een van de oudere broers van de prins trouwen. De broers zouden te paard de bruid ophalen om naar het kasteel van de vader te gaan. Het rijtuig brak een van de spoorpennen, en hetzelfde gebeurde met alle reserve spoorpennen. Ze leken allemaal niet sterk genoeg. Tot de sheriff zei, die er ook bij aanwezig was, dat misschien de stok van de schop van het meisje bij de gouden hut sterk genoeg zou zijn. Ze stuurden bodes en het Meestermeisje gaf hen de schop.

Maar nu viel de onderkant van de koets in stukken. En wat de mannen ook probeerden, elk hout wat zij kozen voor het maken van de koets viel in stukken. Tot de advocaat die ook aanwezig zei, dat ze misschien de deur de hut van het meisje mochten gebruiken. Deze zou misschien wel eens sterk genoeg kunnen zijn. Het meisje gaf ook de deur aan de bodes mee.

Ze waren nog maar net op weg of de paarden konden de koets niet meer trekken. De hoge ambtenaar die ook in de koets zat, zei; “Laten we het meisje vragen in de gouden hut. Ze heeft een kalf dat zo sterk is als tien paarden, misschien dat ze het ons leent.” En ook het kalf mocht worden meegenomen en de koets kon verder.

Eenmaal aangekomen bij het paleis, hoorde de koning over de hulp van het meisje. Hij zei: “Ik vind het wel zo netjes dat we het meisje, dat ons gered heeft van alle obstakels, uit te nodigen voor het feest! Zonder haar waren jullie hier nooit op tijd geweest.”

Daar was iedereen het mee eens, dus werden vijf van zijn beste mannen gestuurd om haar op te halen. De Meestermeid ging onmiddellijk met ze mee. De koning gaf haar een plaats aan tafel naast zijn jongste zoon. Toen haalde de Meestermeid de kippen en de gouden appel uit haar tas en zette ze op de tafel. Onmiddellijk begonnen de kippen met elkaar te vechten om de gouden appel.

“Oh! Kijk hoe die twee daar vechten om de gouden appel,” zei de koningszoon.

“Ja, zo hebben wij ook gevochten om van de reus te ontsnappen,” zei de Meestermeid. Meteen herkende de prins haar weer, en je kunt je voorstellen hoe blij hij was. Er werd die dag niet één bruiloft gevierd, maar twee. En iedereen leefde nog lang en gelukkig.


Downloads