De Laffe Leeuw en de Hongerige Tijger

In het prachtige paleis van de Stad van Smaragd, dat in het centrum van het sprookjesland van Oz ligt, is een grote troonzaal, waar prinses Ozma, de heerser, elke dag een uur lang op een troon van glinsterende smaragden zit en naar de problemen van haar volk luistert waarover ze haar heel graag vertellen. Rond Ozma’s troon zijn, bij zulke gelegenheden, alle belangrijke personen van Oz aanwezig, zoals de Vogelverschrikker, Sjaak Pompoenstaak, Tiktok de klokman, de Blikken man, de Tovenaar van Oz, de Ruige Man en andere beroemde feeënmensen. Kleine Dorothy zit meestal aan Ozma’s voeten, en aan weerszijden van de troon zitten twee enorme beesten die bekend staan als de Hongerige Tijger en de Laffe Leeuw.

Deze twee beesten zijn de belangrijkste bewakers van Ozma, maar aangezien iedereen van het mooie prinsessenmeisje houdt, is er nooit enige onrust geweest in de grote troonzaal, of iets anders te doen voor de bewakers dan er woest en plechtig uit te zien en zich stil te houden totdat de koninklijke audiëntie voorbij is en de mensen terug gaan naar hun huizen.

Natuurlijk zou niemand ondeugend durven zijn terwijl de enorme Leeuw en Tijger naast de troon zitten; maar feit is dat de mensen van Oz zelden ondeugend zijn. Dus de grote bewakers van Ozma zijn meer sierlijk dan nuttig, en niemand beseft dat beter dan de beesten zelf.

Op een dag, nadat iedereen de Troonzaal had verlaten behalve de Laffe Leeuw en de Hongerige Tijger, geeuwde de Leeuw en zei tegen zijn vriend: “Ik word moe van dit werk. Niemand is bang voor ons en niemand schenkt aandacht aan ons.”

“Dat is waar,” antwoordde de grote tijger zacht spinnend. “We kunnen net zo goed in de dichte oerwouden zijn waar we zijn geboren, als proberen Ozma te beschermen als ze geen bescherming nodig heeft. En ik heb de hele tijd vreselijke honger.”

“Je hebt genoeg te eten, dat weet ik zeker,” zei de Leeuw terwijl hij zijn staart langzaam heen en weer zwaaide.

“Genoeg misschien, maar niet het soort eten waar ik naar verlang,” antwoordde de Tijger. “Waar ik honger naar heb zijn dikke baby’s. Ik heb een groot verlangen om een paar dikke baby’s te eten. Dan zouden de mensen van Oz misschien bang voor me zijn en zou ik belangrijker worden.”

“Klopt,” beaamde de Leeuw. “Het zou nogal wat oproer veroorzaken als je ook maar één dikke baby zou eten. Wat mezelf betreft: mijn klauwen zijn scherp als naalden en sterk als koevoeten, terwijl mijn tanden krachtig genoeg zijn om een mens in een paar seconden aan stukken te scheuren. Als ik op een man zou afspringen en gehakt van hem zou maken, dan zou er blinde paniek zijn in de Stad van Smaragd en de mensen zouden op hun knieën vallen en me om genade smeken. Dat zou me naar mijn mening van aanzienlijk belang maken.”

“Wat zou je daarna doen nadat je de persoon in stukken had gescheurd?” vroeg de Tijger slaperig.

“Dan brulde ik zo hard dat de aarde zou schudden en zou ik wegsluipen naar de jungle om mezelf te verbergen, voordat iemand me kon aanvallen of vermoorden voor wat ik had gedaan.”

“Ik begrijp het,” knikte de Tijger. “Je bent echt laf.”

“Zeker. Daarom heet ik de Laffe Leeuw. Daarom ben ik zo tam en vredelievend. Maar ik ben het beu om tam te zijn,” voegde de Leeuw er zuchtend aan toe, “en het zou leuk zijn om ruzie te maken en mensen te laten zien wat een verschrikkelijk beest ik werkelijk ben.”

De Tijger bleef enkele minuten stil, diep nadenkend terwijl hij langzaam zijn gezicht waste met zijn linkerpoot. Toen zei hij: “Ik word oud en het zou me plezier doen om minstens één dikke baby te eten voordat ik sterf. Stel dat we de mensen van Oz verrassen en onze macht bewijzen. Wat vind je ervan? We lopen naar buiten zoals altijd, maar de eerste baby die we tegenkomen zal ik in een oogwenk opeten, en de eerste man of vrouw die jij ontmoet, scheur je aan stukken. Dan rennen we allebei de stadspoorten uit en galopperen door het land en verstoppen ons in de jungle voordat iemand ons kan tegenhouden.”

“Oké, laten we het doen,” zei de leeuw, opnieuw geeuwend zodat hij twee rijen vreselijk scherpe tanden liet zien.

De Tijger stond op en rekte zijn grote, slanke lichaam uit.

“Kom op,” zei hij. De Leeuw stond op en bewees dat hij de grootste van de twee was, want hij was bijna zo groot als een klein paard.

Ze liepen het paleis uit en kwamen niemand tegen. Ze liepen door de prachtige tuin, langs fonteinen en bloemperken, en kwamen niemand tegen. Toen ontgrendelden ze een poort en gingen een straat van de stad in, en kwamen niemand tegen.

“Ik vraag me af hoe een dikke baby zal smaken,” merkte de Tijger op terwijl ze majestueus naast elkaar voortschreden.

“Ik stel me voor dat het naar nootmuskaat zal smaken,” zei de Leeuw.

“Nee,” zei de Tijger, “ik denk dat het naar snoepjes zal smaken.”

Ze sloegen een hoek om, maar kwamen niemand tegen, want de mensen van de Stad van Smaragd waren gewend om op dit uur van de middag hun dutjes te doen.

“Ik vraag me af in hoeveel stukken ik een mens zou moeten scheuren,” zei de Leeuw peinzend.

“Een stuk of zestig,” opperde de Tijger.

“Zou dat meer pijn doen dan er een in twaalf stukken te scheuren?” vroeg de Leeuw met een lichte huivering.

“Wat maakt het uit of het pijn doet of niet?” gromde de Tijger.

De Leeuw antwoordde niet. Ze gingen een zijstraat in, maar kwamen niemand tegen.

Opeens hoorden ze een kind huilen.

“Aha!” riep de Tijger uit. “Daar is mijn vlees.”

Hij rende een hoek om, de Leeuw achter hem aan, en kwam een mooie dikke baby tegen die midden op straat zat te huilen alsof hij erg van streek was.

“Wat is er aan de hand?” vroeg de Tijger, gehurkt voor de baby.

“Ik – ik – ik ben mijn m-m-mamma kwijt!” jammerde de baby.

“Ach, jij arm klein ding,” zei het grote beest terwijl hij zachtjes met zijn poot over het hoofd van het kind aaide. “Niet huilen, lieverd, want mama kan niet ver weg zijn en ik zal je helpen haar te vinden.”

“Hup,” zei de Leeuw, die erbij stond.

“Hup, wat?” vroeg de Tijger terwijl hij opkeek.

“Hup, eet je dikke baby op.”

“Jij vreselijk beest!” zei de Tijger verwijtend; “Zou je willen dat ik een arme kleine verloren baby eet, die niet weet waar zijn moeder is?” En het beest nam het kleintje in zijn sterke, harige armen en probeerde het te troosten door het zachtjes heen en weer te wiegen.

De leeuw gromde diep in zijn keel en leek erg teleurgesteld; maar op dat moment bereikte een schreeuw hun oren en een vrouw kwam uit een huis de straat op gesprongen. Toen ze haar baby in de omhelzing van de enorme Tijger zag, schreeuwde de vrouw opnieuw en snelde naar voren om hem te redden, maar in haar haast bleef ze met haar voet tussen haar rok hangen en tuimelde over de kop, en stopte met zo’n klap dat ze veel sterren zag aan de hemel, hoewel het klaarlichte dag was. En daar lag ze, hulpeloos, verward en niet in staat zich te verroeren.

Met een sprong en een brul als donder was de enorme Leeuw naast haar. Met zijn sterke kaken greep hij haar jurk en zette haar rechtop.

“Arm ding! Ben je gewond?” vroeg hij zachtjes.

Snakkend naar adem probeerde de vrouw zich te bevrijden en probeerde te lopen, maar ze wiebelde erg en viel weer.

“Mijn baby!” zei ze smekend.

“De baby is in orde, maak je geen zorgen,” antwoordde de Leeuw; en toen voegde hij eraan toe: “Wees nu maar stil. Ik zal je terug naar je huis dragen, en de Hongerige Tijger zal je baby dragen.”

De Tijger, die hen naderde met het kind in zijn armen, vroeg verbaasd: “Ga je haar niet in zestig stukken scheuren?”

“Nee, ook niet in zes stukken,” antwoordde de Leeuw verontwaardigd. “Ik ben niet zo’n bruut om een arme vrouw te verslinden die zichzelf pijn heeft gedaan toen ze haar baby probeerde te redden. Als jij zo woest en wreed en bloeddorstig bent, mag je weggaan, want ik dan wil niet meer met je omgaan.”

“Dat is goed,” antwoordde de Tijger. ‘Ik ben niet wreed – allerminst – ik heb alleen honger. Maar ik dacht dat jij wreed was.”

“Godzijdank ben ik respectabel,” zei de Leeuw waardig. Vervolgens tilde hij de vrouw op en droeg haar met veel zachtheid naar haar huis, waar hij haar op een bank legde. De Tijger volgde met de baby, die hij veilig naast zijn moeder neerlegde. De kleine vond de Hongerige Tijger leuk en de baby greep het enorme beest bij beide oren en kuste de neus van het beest om te laten zien dat hij dankbaar en gelukkig was.

“Heel erg bedankt,” zei de vrouw. “Ik heb vaak gehoord wat voor goede beesten jullie zijn, ondanks jullie macht om de mensheid kwaad te doen, en nu weet ik dat de verhalen waar zijn. Ik denk niet dat jullie beiden ooit maar zelfs een slechte gedachte hebben gehad.”

De Hongerige Tijger en de Laffe Leeuw lieten hun hoofd hangen en keken elkaar niet in de ogen, want beiden waren beschaamd en nederig. Ze kropen weg en liepen terug door de straten tot ze weer de paleistuin betraden, waar ze zich terugtrokken in de mooie, comfortabele kamers die ze aan de achterkant van het paleis hadden. Daar zaten ze stilletjes in hun gebruikelijke hoekjes om over hun avontuur na te denken.

Na een tijdje zei de Tijger slaperig: “Ik denk niet dat dikke baby’s naar snoepjes smaken. Ik ben er vrij zeker van dat ze de smaak van frambozentaartjes hebben. Tjonge, wat heb ik honger naar dikke baby’s!”

De Leeuw gromde minachtend. “Wat een flauwekul,” zei hij.

“Flauwekul?” antwoordde de Tijger met een grijns. “Vertel me dan eens in hoeveel stukken jij gewoonlijk je slachtoffers scheurt, mijn stoutmoedige leeuw?”

De Leeuw bonkte ongeduldig met zijn staart op de grond.

“Iemand in stukken scheuren zou mijn klauwen vies maken en mijn tanden bot maken”, zei hij. “Ik ben blij dat ik mezelf vanmiddag niet verlaagd heb door die arme moeder pijn te doen.”

De Tijger keek hem strak aan en geeuwde toen een brede gaap.

“Je bent een lafaard,” merkte hij op.

“Nou,” zei de Leeuw, “het is beter een lafaard te zijn dan iets slechts te doen.”

“Zo is het,” antwoordde de ander. “En dat herinnert me eraan dat ik bijna mijn eigen reputatie verloor. Want als ik die dikke baby had opgegeten, zou ik nu niet de Hongerige Tijger meer zijn. Het is beter honger te lijden, lijkt me, dan wreed te zijn tegen een klein kind.”

En toen lieten ze hun kop op hun poten vallen en vielen in slaap.


Downloads