De kerstboom van de dieren

Ooit besloten de dieren ook een kerstboom te hebben. Dit was de reden: De zwaluwen die in hun nesten in de schoorstenen sliepen, werden uit hun slaap gewekt door blijdschap en gelach en gluurden naar beneden om te kijken waar al dat geluk vandaan kwam.

In het midden van de kamer stond een groenblijvende dennenboom, behangen met mooie ballen in vele kleuren en glinsterende draden van goud en zilver. Bovenop de boom stond een ster en onder de boom stonden poppen en sleeën en schaatsen en trommels en ander speelgoed. Rondom deze boom waren kleine kinderen verzameld met gezichten vol verwondering, die nog blijer werden toen het speelgoed en de snoepjes gepakt werden en aan hen werden gegeven.

De zwaluwen vertelden er alles over aan de andere dieren, totdat alle dieren wisten dat op een bepaalde dag in het jaar kinderen wonderbaarlijk gelukkig werden gemaakt door een soort feest dat werd gehouden rond een dennenboom uit het bos. Nu wisten natuurlijk de tamme dieren en de huisdieren, de honden en de katten en de muizen wel iets meer over dit feest. Maar de tamme dieren praatten niet met de wilde dieren omdat zij zich boven de wilde dieren verheven voelden omdat ze binnen woonden.

Ze probeerden altijd net als de mensen te zijn, die doen ook altijd alsof ze alles weten. Maar het waren tenslotte dieren en ze konden het toch niet laten om af en toe wel vriendschap te sluiten met de wilde dieren. En toen er naar de kerstboom werd gevraagd, vertelden ze hen prachtige verhalen, want sommigen van hen hadden deelgenomen aan het feest rond de dennenboom en anderen hadden zelfs cadeautjes uit de boom gekregen, net als de kinderen.

Ze vertelden ook dat de boom een kerstboom werd genoemd, omdat de versieringen er alleen in de kersttijd in werden gehangen. En dat kersttijd de tijd was waarin de mensen altijd goed en aardig en liefdevol waren en elkaar dingen gaven. Dit, zeiden ze, was wat ze hadden gezien en gehoord over kerstbomen. Ze begrepen niet helemaal waarom het zo was, maar ze wisten dat de kerstboom de kerstsfeer bracht, en ze hadden de mensen horen zeggen dat de kerstsfeer iets geweldigs was, en dat kerst iedereen gelukkig maakte.

Alle dieren spraken erover. De wilde dieren bespraken het in hun holen en op hun slaapplaatsen in de velden en in de bossen. De tamme dieren zoals de koeien en de paarden spraken erover in hun stallen, de schapen in hun kooi, de duiven in hun hokken en de vogels in hun kooien. Net zolang totdat iedereen het erover eens was dat een kerstboom geweldig zou zijn voor de dieren. Net als de mensen zouden ook zij een eigen boom hebben! Maar hoe moesten ze dit doen?

Toen riep de leeuw een vergadering bijeen, want je weet dat de leeuw de koning der dieren is en als hij roept, moet iedereen komen. Tijdens zo’n bijeenkomst heerst er koninklijke rust. Het lam kan gewoon naast de wolf zitten, en de wolf zal hem niet aanraken. Je hebt vast weleens een plaatje gezien van de leeuw op zijn troon, met alle dieren eromheen.

Tijdens de vergadering vertelden de zwaluwen wat ze hadden gezien, en een dikke kleine mopshond, met een lint en een zilveren belletje om zijn nek, vertelde een verhaal over een kerstboom die hij had gezien. Over hoe er voor hem een zilveren belletje aan die boom was gegroeid en er een hele doos met de lekkerste snoepjes onder de boom lag. En een Perzische kat, miauwde haar verhaal over een kerstboom waar een witte muis, gemaakt van roomkaas, onder had gelegen.

Toen babbelden de apen en trompetterden de olifanten, de paarden hinnikten, de hyena’s lachten, en elk dier pleitte op zijn eigen manier voor een kerstboom en vertelde wat hij zou doen om hem te helpen maken.

De olifant zou het bos in gaan, de boom kiezen en hem uit de grond trekken. De buffels zouden hem naar binnen slepen. De giraf zou de kerstballen boven in de boom hangen omdat zijn nek lang was. De apen klauterden nog verder omhoog daar waar de giraffe niet bij kon. De eekhoorns konden over de slanke takjes rennen en de apen helpen. De vogels zouden rondvliegen en de gouden draden pakken en ze met hun snavels aan de boom hangen. De vuurvliegjes zouden zich tussen de takken verstoppen en fonkelen als diamanten, en de glimwormen beloofden de vuurvliegjes te helpen door voor kaarsje te spelen, als iemand ze maar zou optillen en op de takken zou zetten. De papegaaien en parkieten en andere vogels met mooie veren zouden wat veren geven om tussen de takken te hangen, en de kolibries beloofden in en uit te fladderen tussen de twijgen. De schapen zouden witte wol geven om als sneeuw op de takken te leggen.

Toen krijsten de papegaaien van blijdschap en de pauwen gilden van plezier, en niemand kon meer horen of er ja of nee werd gestemd. Maar de leeuw wist het en de uil ook want hij was de boodschapper van de dieren en de helper van de leeuw. Dus elk dier bedacht wat hij kon doen. Zelfs de kleine kever, die grote ballen van aarde maakt, dacht dat als hij maar zo’n bal kon bekijken die aan de kerstboom van de kinderen groeide, hij er misschien één kon maken voor de boom van de dieren. Verschillende vogels en andere dieren vertelden over sinaasappels en appels en hulstbessen en wie weet wat konden ze deze pakken en ook aan de boom hangen.

Het volgende waar ze over na moesten denken was welke geschenken aan de boom moesten worden gehangen of eronder moesten worden gelegd, want iedereen zou natuurlijk een cadeau krijgen. Welnu, na veel gebrul en gekraai, gekwaak en geschreeuw, geblaat, geblaas en gegrom, werd er gestemd dat ieder het cadeau mocht kiezen dat hij aan de boom wilde hangen. De uil riep hun namen één voor één.

De papegaaien en de ara’s dachten aan sinaasappels en bananen. Die zouden zeker heel mooi aan de boom staan. De roodborstjes kozen voor kersen. De patrijzen wilden patrijsbessen, de eekhoorns kozen voor noten en appels en peren. De apen zeiden dat pinda-slingers voor hen voldoende zouden zijn. De katten en honden, die zich het kerstcadeau herinnerden waarover de mopshond en de Perzische kat hadden verteld, vroegen om kleine muisjes, gemaakt van roomkaas of worst. ” Knor, knor”, zei het varken, “Ik wil een lekkere emmer modder die aan de allerlaagste tak hangt.”

“Getsie”, zei de zwarte luipaard, zelf heel glad en heel schoon.

“Vies hoor”, zei de gazelle met zijn verfijnde reukvermogen.

“O, nee hinnik, hinnik”, riep het sierlijk verzorgde paard, verschrikt.

“Wat!” brulde de leeuw, “wat wil je?”

“Een emmer modder”, knorde het varken. “Iedereen heeft gekozen wat hij wil, en ik heb het recht om te kiezen wat ik wil.”

“Maar,” brulde de leeuw, “iedereen heeft iets moois uitgekozen om de boom tot iets moois te maken voor iedereen.”

“Knor, knor,” zei het varken. “Ik heb alleen maar gezegd wat ik wil eten, en wat ik wil is een emmer modder.”

Nu, zoals ik al vertelde, er was nu eenmaal gestemd over wat ieder in de boom wilde, dus de leeuw kon er niets meer aan doen. Als het varken modder koos, dan kreeg hij modder. Dus brulde hij boos: “Hang die emmer modder dan maar aan de laagste tak van de boom.”

Toen glinsterden de boosaardige ogen van de wolf, want nu was hij aan de beurt. “Als het varken modder krijgt omdat hij modder wil eten, moet ik ook krijgen wat ik wil eten. Ik wil een mals lam van zes maanden oud.” En toen jammerden en blaatten alle lammeren en schapen heel hard.

“Ha, ha”, gromde de vos, “en daarna wil ik een kalkoen!” En de kalkoenen begonnen te beven van angst.

“En ik,” zei de havik, “zal een konijn nemen.”

“En ik,” zei de luipaard, “wil een hert of een gazelle.”

Toen heerste er grote angst en opschudding onder de dieren. De hazen en konijnen renden weg in het gras. De gazellen en de herten renden weg het bos in. De schapen en het vee dromden dicht op elkaar en de kleine vogels stegen in zwermen op in de lucht.

Toen stapte er een lammetje naar voren en blaatte: “Ah! Koning leeuw, het zou heel verdrietig zijn als alle dieren hun kerstboom zouden verliezen, want alleen al de gedachte aan die boom heeft ons dichter bij elkaar gebracht. Wij waren hier samen als vrienden: wild en tam, woest en timide. Ik zal zorgen dat de dieren niet zonder kerstboom zitten. Ze mogen mij pakken en mij in de boom hangen. Laat de tijgers en luipaarden, de wolven en vossen en adelaars, en de haviken en de uilen tevreden zijn dat hun kerstcadeau een lam zal zijn. Dan kunnen we weer als vrienden samenkomen en onze vrolijke kerstboom hebben. Zo heeft ieder wat hij wenst.”

“Maar,” zei de leeuw, “wat wil jij hebben? Als jij jezelf geeft, heb je geen kerstcadeau.”

“Jawel”, zei het lam, “ik zal ook krijgen wat ik wil, want ik heb dan alle dieren weer bij elkaar gebracht en iedereen gelukkig gemaakt.”

Toen brulde de leeuw: “Kijk eens wat het lam heeft gedaan! Oh tijgers en luipaarden en wolven en adelaars en alle andere soorten dieren. Hier is jullie voedsel! Maar ik eet liever niets van onze kerstboom als ik dit lam als cadeau krijg.”

Toen bleven alle dieren stil, omdat de leeuw zo hard en boos brulde. De leeuw keerde zich naar het varken en brulde: “Zie dit lam! Schaam je je niet voor wat je hebt gedaan? Jij hebt al ons geluk bedorven. Neem je je keuze terug, varken, of wil je onze kerstboom verpesten?”

“Knor, knor”, zei het varken, “het is mijn goed recht. Ik wil iets lekkers. Ik geef niet om je lam. Ik wil mijn modder!”

Toen brulde de leeuw weer: “Hebben jullie allemaal gekozen?” En ze antwoordden allemaal: “Ja.”

“Dan,” zei de leeuw, “is hier nu mijn keuze.”

En iedereen zei: “Ja, nu jouw keuze.”

“Ik hou van dikke en malse varkens. Ik kies een varken als mijn kerstcadeau”, brulde de leeuw.

Heb jij ooit een varken horen gillen? Oh, wat gilde dat varken toen hard. Hij ging op zijn dikke pootjes staan en probeerde weg te rennen, maar alle dieren verzamelden zich in een kring om hem heen. Toen het varken merkte dat hij niet weg kon rennen, ging hij op zijn rug liggen, met zijn poten, in de lucht en gilde uit alle macht: “Oh, ik wil die modder niet, ik neem het allemaal terug! Ik wil helemaal niets!”

Eerst hoorde niemand hem, omdat ze allemaal tegelijk, op hun eigen manier, praatten: blaffen en grommen en brullen, kletsen en miauwen. Maar de leeuw zag dat het varken iets gilde, dus brulde hij om stilte, en toen hoorden ze allemaal het varken gillen dat hij geen modder meer wilde. En de leeuw brulde luid: “Jullie hebben het allemaal gehoord nu. Heeft de uil genoteerd dat het varken geen modder meer wil?”

“Ja”, zei de uil.

“Dan”, zei de leeuw, “kun je nu noteren dat de leeuw geen varken meer wil.”

En zo gebeurde het dat de dieren toch een kerstboom hadden! Maar in plaats van een echt lammetje aan de boom te hangen, kwamen ze overeen dat ze ook plaatjes van lammetjes en andere vogels en dieren mochten ophangen. En zo verspreidde deze gewoonte zich onder de dieren totdat de mensen kwamen om dezelfde soort dierenplaatjes ook aan hun kerstboom te hangen.


Downloads