De Kamgarenpop

Goede moeder Munster en haar man Jacob hadden vijf dochters. Natuurlijk hielden ze zielsveel van hen, maar ze wensten toch vaak een zoon.

“Dan zou hij me kunnen helpen in de winkel”, zei Jacob, die poppenmaker was. “Niet dat ik één van onze meisjes zou inruilen voor een jongen”, voegde hij eraan toe, “maar ik zou graag willen dat we naast de vijf meisjes ook een zoon hadden.”

Of de ooievaar dit gesprek tussen Jacob en zijn vrouw hoorde en aanstoot nam omdat ze zijn oordeel in twijfel trokken, of dat hij dacht dat Jacob en zijn vrouw genoeg kinderen hadden, weet ik niet. Maar de ooievaar kwam nooit meer aan hun deur en hun dochters groeiden op tot vrouw, zonder een broer te hebben.

Op een dag haastte Jacob zich uit zijn winkel, die achter zijn huis was. Hij was erg opgewonden en praatte zo snel dat de goede moeder Munster de helft niet verstond van wat hij zei.

“Ze willen Kamgarenpoppen”, legde hij tenslotte uit, “er moet twee dozijn Kamgarenpoppen op tijd voor Kerstmis over het water worden gestuurd.”

Jacob hief zijn handen op met een gebaar van wanhoop, want in zijn winkel maakten ze geen Kamgarenpoppen, en hij begreep niet waarom iemand ze zou willen hebben.

“Er is genoeg tijd om ze te maken”, zei moeder Munster. “De meisjes en ik kunnen ze breien, en we zullen voor de helft meisjespoppen maken en voor de andere helft jongenspoppen.” En zo begonnen de goede moeder en haar dochters aan de gebreide poppen te werken.

Op een dag, toen moeder Munster de laatste pop aan het breien was, dat was een jongenspop, bedacht ze hoe erg ze de pop zou missen als deze klaar was en over zee zouden worden gestuurd.

“Ik zal je extra groot maken”, zei ze tegen de pop terwijl ze een paar steken aan de lengte en breedte van de pop toevoegde, “en als ik kon, zou ik een tong voor je breien zodat je kon praten en ik zou benen breien waarop je kon rennen, net als een levende jongen.”

Moeder Munster breide zoals ze het net had bedacht. Hoewel ze het niet wist, breide ze al haar wensen in het lichaam van de jongenspop, zodat hij, als hij klaar was, alle dingen kon doen die ze had gewild.

Maar hij was een wijs kereltje en verraadde zichzelf niet, uit angst dat hij niet met de andere poppen over het water zou worden verscheept, want hij wilde juist zo graag de wereld zien.

Het was een lange reis naar de andere kant van de oceaan, en de jongenspop dacht dat er nooit een einde aan zou komen. Maar uiteindelijk werd hij uit de grote koffer gehaald en met andere poppen in een etalage van een grote winkel gezet.

“Ik zou willen dat iemand met me zou praten”, dacht de jongenspop, maar de andere poppen zeiden geen woord, en omdat hij niet de aandacht wilde trekken, zweeg hij ook.

Op een dag kwam er een dame de winkel binnen en nam de jongenspop met haar mee. Op een avond werd hij op een boom gezet die was versierd met glinsterende gouden slingers. Na een tijdje kwam een klein meisje de kamer binnen en toen ze de pop zag, riep ze uit: “O, ik hoop dat deze jongenspop voor mij is!”

“Dat hoop ik ook”, dacht de jongenspop, “want ik weet zeker dat jij met me zult praten.”

En ja hoor, de pop werd aan het kleine meisje gegeven. “Ik ben zo blij dat je voor mij was”, zei ze tegen de pop, “want ik heb echt een vader nodig voor mijn poppenfamilie.”

de kamgarenpop

“Lieve hemel, o nee, arme ik”, dacht de jongenspop, “wat krijg ik plotseling een verantwoordelijkheid zeg.” En hij kon, van verbazing, geen woord meer uitbrengen tegen haar.

Het kleine meisje nam hem mee naar een grote kamer, waar haar poppenfamilie woonde. “Kijk Rosamond, dit is je man”, zei ze tegen een grote Franse pop. “Zijn naam is Theodoor. En dit is jullie vader, zei ze tegen een groep kleine poppen. Hij komt vanaf nu bij jullie wonen.”

“Ik hoop dat je een goede vader voor ze zult zijn”, zei het meisje tegen Theodoor. Maar de jongenspop was zo overweldigd dat hij nog steeds geen woord uit kon brengen en dus gaf hij geen antwoord. Theodoor werd in een grote leunstoel gezet en het kleine meisje liet hem bij zijn gezin achter.

Zijn grote, voornaam uitziende vrouw hield haar hoofd hoog en wierp een minachtende blik op de arme Theodoor, want ze was niet blij een Kamgarenpop als echtgenoot te hebben. De kinderen keken, op dezelfde manier als hun moeder, en giechelden om hun nieuwe vader.

“O, waarom ben ik weggegaan bij de goede moeder Munster?” dacht Theodoor. “Ze wilde zo graag een zoon en ze zou echt van me hebben gehouden.”

Hij bleef een tijdje heel stil zitten en dacht na wat hij moest doen. Hij wist dat hij als vader van een gezin gerespecteerd moest worden, maar zijn kinderen lachten hem nu uit. Als hij niet een beetje bang was geweest voor zijn hooghartige Franse vrouw, zou Theodoor zijn gezag wel al hebben uitgeoefend.

“Ik zal maar met de kinderen beginnen”, zei hij tenslotte bij zichzelf, “dat zal misschien indruk maken op Rosamond.”

Dus terwijl de kinderen giechelden en fluisterden sprong Theodoor plotseling op uit zijn stoel. Natuurlijk was hij erg stijf in zijn bewegingen, want hij had geen gewrichten. De kinderen lachten en zeiden: “Haha onze vader heeft niet eens gewrichten in zijn benen.”

Maar de strenge blik op Theodoor’s gezicht kalmeerde hen echter al snel, en tegen de tijd dat hij bij hen was, zat de schrik er behoorlijk in. Theodoor schraapte zijn keel, hield zijn handen op zijn rug bij elkaar en zei:

“Het is mij wel duidelijk dat jullie een vader nodig hebben, want jullie manieren zijn schrikbarend slecht.” – “Hoe heet jij?” vroeg hij, één van de kinderen bij de schouder pakkend. “Etta”, antwoordde ze. “En wat is jouw naam?” zei hij, wijzend naar een ander. “May”, was het antwoord.

“En de jouwe, en de jouwe, en de jouwe, en de jouwe, en de jouwe, en de jouwe?” vroeg hij, terwijl hij beurtelings de namen ontving van Sally, Freda, Maude, Cora, Dora en Ida.

“Ik zal jullie in twee groepen van vier verdelen,” zei hij, nadat hij de namen had gehoord. “De ene zal de Etta-May-Sally-Freda-groep zijn en de andere zal de Maude-Cora-Dora-Ida-groep zijn. Dat zal de zaken voor mij eenvoudiger maken en bovendien kan ik met vier van jullie tegelijk praten. “Ja vader”, zeiden ze allemaal.

“Etta-May-Sally-Freda, als ik jullie ooit weer hoor giechelen zoals jullie deden toen ik verscheen, staat jullie een strenge straf te wachten. “Ja, meneer”, antwoordden de trillende poppen. “Maude-Cora-Dora-Ida”, zei Theodoor met strenge stem. “Ja, vader”, antwoordde de tweede groep. “Als jullie je weer gedragen ​​zoals jullie deden toen ik voor het eerst in dit huis kwam, zullen jullie gestraft worden op een manier die je je voor altijd zult herinneren.” – “Ja, meneer,” antwoordden de vier poppen.

Theodoor wendde zich af en liep met alle waardigheid die hij kon opbrengen naar zijn vrouw. Rosamond hield haar hoofd nu niet meer zo hoog, want de manier waarop haar man met de kinderen omging, had haar laten zien dat hij echt van plan was de baas te worden in het huis.

“Wanneer gaan we eten?”, vroeg hij. “We hebben geen vast uur”, antwoordde ze. “Voortaan gaan we om zeven uur dineren”, zei Theodoor. “Het ontbijt is om acht uur. Het uur van de lunch mogen jullie zelf bepalen, want ik zal er niet zijn. En de kinderen zullen niet met ons dineren maar apart”, voegde hij eraan toe. “En nu zou ik graag mijn kamer willen zien.”

Rosamond, die net zo onder de indruk was als de kinderen, deed heel gedwee wat haar werd gezegd, en Theodoor merkte dat hij zonder verdere problemen de baas was. Maar toch kon hij de goede Moeder Munster niet vergeten, en hoewel hij wist dat hij tevreden moest zijn met zijn familie, was hij in gedachten vaak bij Moeder Munster, aan de andere kant van het water.

Het was echt geen gemakkelijke zaak om vader van een gezin te zijn. Als hij zin had om te springen of op de grond te liggen, dan waren daar de kinderen, en hij mocht zijn waardigheid geen moment verliezen. “Ik zou veel liever een zoon zijn dan de vader van een gezin”, zei hij. Als ik terug kon naar Duitsland naar de goede moeder Munster, zou ik echt heel gelukkig zijn.”

Natuurlijk hoorde een echtgenoot en vader deze gevoelens niet te hebben maar je moet niet vergeten dat Theodoor al deze verantwoording al had voordat hij ook maar iets van plezier van zijn jeugd had gehad. Op een dag hoorde hij de familie, waar hij woonde, praten over naar het buitenland gaan, en zag hij dat er grote koffers ingepakt werden.

“O jee”, dacht Theodoor, “ik vraag me af of ze me wel mee willen nemen. Misschien gaan ze wel naar Duitsland waar de goede Moeder Munster woont.”

En toen had Theodoor een beetje slechte gedachte. “Ik zal in één van de koffers kruipen en me verstoppen,” zei hij, “en als ik het Duitse dorp kan vinden waar Moeder Munster woont, zal ik niet meer terugkomen om de vader van een gezin te zijn, maar ik zal bij de goede Moeder Munster blijven en haar kleine jongen zijn.”

Zo liet hij natuurlijk zijn familie in de steek, maar Theodoor wist echt niet hoe verkeerd dat was. Dus toen hij op een dag alleen in de kamer met de koffers werd achtergelaten, klom hij, zonder zijn vrouw of kinderen gedag te zeggen, over de rand van een koffer en verborg zich tussen de plooien van een jurk.

Theodoor voelde zich pas veilig toen de mannen de koffers kwamen halen. Toen maakte zijn hart een sprongetje van vreugde. Na een lange tijd werden de koffers in een hotel geopend en Theodoor vroeg zich af wat ze zouden zeggen als ze hem vonden.

“Kijk nu eens, hier is Theodoor”, zei de moeder tegen haar kleine meisje, toen ze hem tussen haar jurken vond. “Ik vraag me echt af hoe hij in mijn koffer is gekomen.”

Het kleine meisje had geen van haar poppen meegebracht en ze was zo blij om Theodoor te zien dat ze hem omhelsde. Theodoor voelde zich schuldig toen hij dacht aan wat hij van plan was te doen, maar zijn liefde voor moeder Munster was dieper dan die voor zijn familie.

Na vele weken verschillende plaatsen te hebben bezocht, had Theodoor bijna de hoop opgegeven moeder Munster weer te zien, toen hij hen op een dag hoorde zeggen: “Morgen gaan we naar Berlijn.”

“Berlijn, Berlijn”, herhaalde Theodoor. “Waar heb ik die naam eerder gehoord?” Toen bedacht hij ineens dat het in Duitsland was en dat niet ver daarvandaan het dorp lag waar Moeder Munster woonde. Hij kon nauwelijks voorkomen dat hij een sprong van vreugde maakte.

Op een ochtend, nadat ze een week in Berlijn waren geweest, zei de vader van het kleine meisje: “We gaan vandaag een dorpje bezoeken waar ze poppen maken.”

“Ik zal Theodoor meenemen,” zei het kleine meisje, “want ik wil net zo’n pop als hij maar dan een meisjespop.”

Ze reden een heel eind met de trein, en toen nog met een rijtuig, en stopten uiteindelijk bij een huis. Theodoors hart bonsde zo luid, bij de aanblik van het huis, dat hij bang was dat ze het zouden horen. Dit huis was namelijk het huis van de goede Moeder Munster. Daar in de deuropening stond de lieve oude dame zelf!

Ze gingen naar de keuken en het kleine meisje zette Theodoor op een kist die in de kamer stond. Door de opwinding van het zien van de poppenwinkel vergat het meisje hem mee te nemen, en zodra Theodoor alleen was, gleed hij van de kist en verstopte zich erachter. Toen het kleine meisje terugkwam uit de winkel had ze een grote pop in haar armen en was ze Theodoor helemaal vergeten.

Een paar dagen later, toen moeder Munster haar keuken aan het schoonmaken was, verplaatste ze de kist en daar stond Theodoor met zijn armen naar haar uitgestrekt. Moeder Munster pakte hem op. “Wel wel, het is mijn jongen!” zei ze. “Hoe ben je hier ooit gekomen?” Toen dacht ze aan het kleine meisje. “Ik hoop dat ze je niet op laat halen”, zei ze en ze hield Theodoor stevig in haar armen.

“Dat hoop ik ook”, zei Theodoor, en hoewel hij niet hardop sprak, leek Moeder Munster het te begrijpen.

“Je zou liever hier wonen, nietwaar?”, vroeg ze. “Ik zal je op deze stoel in de hoek zetten en je zult mijn kleine jongen zijn. Alle meisjes hebben nu een eigen huis en Jacob en ik zijn erg eenzaam.”

“Kijk, Jacob”, zei ze toen hij de deur binnenkwam, “hier is de Kamgarenpop die ik heb gemaakt om over het water te sturen. Hij is teruggekomen om bij ons te wonen, en dus hebben wij nu eindelijk een zoon.”

Jakob glimlachte. Hij had niet veel met Kamgarenpoppen, maar hij greep Theodoor bij de hand. “Je hebt een lange reis gemaakt sinds je hier bent vertrokken, jongen, zei hij. Je kunt moeder Munster en mij alles vertellen over wat je hebt gezien als we met z’n drieën op de lange winteravonden bij het vuur zitten.” En zo vond Theodoor een moeder en vader en hij leefde een gelukkig en vredig leven en werd niet gestoord door de zorgen en verantwoordelijkheid voor een gezin.

Maar soms droomt hij en wordt hij wakker door zijn eigen geroep om: “Etta-May-Sally-Freda’ of “Maude-Cora-Dora-Ida”. Maar dan beseft hij dat het maar een droom is, draait hij zich om en gaat weer slapen met een tevreden glimlach op zijn gezicht die duidelijk zegt: “Theodoor, jij bent een gelukkig man.”


Downloads