De jongen met de maan op zijn voorhoofd

Er was eens een koning die zes koninginnen had, die allemaal geen kinderen kregen. De koning was ontroostbaar. Zijn ministers zeiden hem een zevende vrouw te trouwen. Dus de koning ging weer op zoek naar een vrouw.

In de koninklijke stad woonde een arme vrouw die koeienmest van de velden opraapte. Deze vrouw had een bijzonder mooie dochter. Op een dag waren de oude vrouw en haar dochter aan het baden in een bassin niet ver van het paleis. Terwijl ze zich aan het opfrissen waren, bespraken ze hun goede eigenschappen. De dochter van de arme vrouw zei: “De man die met mij trouwt zal gelukkig zijn want ik zal hem een tweeling baren, een zoon en een dochter. De dochter zal prachtig zijn en de jongen zal de maan op zijn voorhoofd hebben en de sterren op zijn handpalmen.”

Bovenstaand gesprek werd afgeluisterd door de koning. De koning dacht: “Dit wordt mijn vrouw. Zij zal een tweeling krijgen, een prachtig meisje en een bijzondere jongen.”

In de stad werd al snel bekend dat de koning zou trouwen met de dochter van de oude vrouw, die koeienmest opraapte van de velden. Toen de zes koninginnen het nieuws hoorden, geloofden ze het niet en dachten dat de koning gek was geworden. Maar de koning bleef bij zijn besluit. Er werd een dag gekozen voor het huwelijk en de dochter van de arme vrouw werd de zevende en meest geliefde koningin.

Enige tijd later ging de koning op reis. Hij zei tegen de koningin: “Het liefst was ik bij je gebleven. Maar ik geef je deze gouden bel. Als het kind komt, bel dan met deze bel, dan ben ik zo bij je. Onthoudt wel dat je alleen mag bellen als het echt zover is.” De zes koninginnen, die het gesprek hadden afgeluisterd, gingen de volgende dag naar de zevende koningin en zeiden: “Wat heb jij daar een mooie gouden bel.” De koningin antwoordde, eerlijk als ze was: “De bel heb ik van de koning gekregen en als ik bel dan komt de koning onmiddellijk naar mij toe.” – “Dat is onmogelijk”, zeiden de zes koninginnen, “je hebt het vast verkeerd begrepen. Een bel kun je niet op verre afstand horen en hoe zou de koning zo snel die afstand kunnen afleggen? Het is pure onzin.”

De zes koninginnen zeiden haar de proef op de som te nemen. Eerst wilde de zevende koningin dat niet want ze wist nog wat de koning had gezegd. Maar ze werd toch overgehaald om te bellen. De koning was op dat moment in een andere hoofdstad. Toen de bel klonk, stopte hij zijn reis en was in een mum van tijd bij de koningin. Hij vroeg haar waarom ze gebeld had want het kind was nog niet op komst. Zonder de koning in te lichten dat de zes koninginnen haar hadden overgehaald, antwoordde ze dat ze alleen belde om te zien of, wat hij gezegd had, waar was.

De koning was een beetje boos en zei haar duidelijk dat ze niet meer moest bellen. Na enkele weken smeekten de zes koninginnen de zevende koningin weer te bellen. Uiteindelijk liet de koningin zich weer overhalen om te bellen. De koning was er weer snel. De koning werd nu erg boos en zei: “Je hebt me twee keer voor niets laten komen, de derde keer, als het kind op komst is, kom ik niet meer naar je toe. Ik laat je nu aan je lot over.”

Eindelijk was het kind van de zevende koningin op komst. Toen het zover was, luidde ze de gouden bel. Maar de koning verscheen niet. Ze belde uit alle macht maar hij kwam niet opdagen. Toen de zes koninginnen zagen dat de koning niet kwam, gooide ze haar uit het paleis. Verder gaven ze de vroedvrouw veel geld om het kind weg te halen op het moment dat het ter wereld kwam.

De zevende koningin baarde een zoon met de maan op zijn voorhoofd en de sterren op zijn handpalmen. Er werd ook een buitengewoon mooi meisje geboren. De vroedvrouw nam de tweelingkinderen mee in een aarden pot. Ze legde er twee pups voor in de plaats. De koning was inmiddels van gedachten veranderd. Hij herinnerde zich dat zijn vrouw voorbestemd was om de erfgenaam van zijn troon ter wereld te brengen. Hij ging bij haar op bezoek en werd woedend toen hij de pups zag. Hij beval dat de zevende koningin uit het paleis werd verdreven.

De vroedvrouw ging naar een pottenbakker aan de rand van de stad die ‘s nachts potten in de oven bakte. Ze zou de aarden pot dan met de andere potten in de oven zetten. Op de ene of andere manier versliepen de pottenbakker en zijn vrouw zich die nacht. De vrouw werd wakker en ging snel naar de binnenplaats waar de potten klaar stonden. Ze kon haar ogen nauwelijks geloven toen ze zag dat alle potten waren gebakken hoewel ze het vuur niet hadden aangemaakt. Wie had dit kunnen doen?

De pottenbakker keerde de potten om en daar zaten twee pasgeborenen in, van onaardse schoonheid! Hij zei tegen zijn vrouw dat ze moest doen alsof zij deze kinderen had gebaard. En zo werd bekend dat de pottenbakker en zijn vrouw een tweeling hadden gekregen. Ze deden de jongen met de maan op zijn voorhoofd een tulband om zodat hij niet op zou vallen. En de tweeling groeide gezond en gelukkig op.

Na een tijdje stierven de pottenbakker en zijn vrouw en leefden de broer en zus samen in de stad. Als ze door de stad liepen, werden ze altijd, op een afstand, gevolgd door een vreemde vrouw. De vrouw ging soms ook naar het huis waar ze woonden. Maar ze dachten er niks van.

De jongen hield erg van jagen. Op een dag was de koning ook in het bos en hij kwam de jongen tegen. Hij was getroffen door de schoonheid van de jongen. Toen er een hert voorbij kwam, schoot de jongen een pijl af en daarmee vloog de tulband van zijn hoofd en scheen er een helder licht, zoals dat van de maan, uit zijn voorhoofd. De koning dacht meteen aan de jongen met de maan op zijn voorhoofd en de sterren in zijn handpalmen die de zevende koningin gebaard zou hebben. De koning smeekte hem te wachten omdat hij met hem wilde praten maar de jongen galoppeerde weg. De koning ging diepbedroefd naar huis. Hij vertelde de zes koninginnen wat er gebeurd was.

Was het mogelijk dat de tweeling toch nog leefde? Wie had die jongen anders kunnen zijn? De vroedvrouw zwoer dat ze de tweeling had weggebracht. Maar bij navraag werd er ontdekt dat er twee vreemdelingen woonden in de stad. Toen de vroedvrouw daar ging kijken, zag ze alleen het meisje.

Ze deed alsof ze hun tante was. Ze zei tegen het meisje: “Mijn lieve kind, je bent zo mooi, maar jij hebt de kataki-bloem nodig om zo mooi te blijven. Deze bloem groeit alleen aan de overkant van de oceaan dus je hebt de bloem nog nooit gezien. De bloem wordt ook streng bewaakt.” De vrouw hoopte dat de jongen met de maan op zijn voorhoofd zou omkomen bij een poging de bloem te bemachtigen.

Toen de jongen met de maan op zijn voorhoofd terugkeerde, vroeg zijn zus hem de bloem te halen. Hij wilde zijn zus een plezier doen en ging op zoek. Hij reed op zijn paard de stad uit en kwam in een dicht woud met enkele huizen waar een speciaal volk woonde.

De jongen kwam een man tegen en die zei: “Ga naar het ondoordringbare bos van Kachiri en zeg: maak plaats alstublieft, anders sterf ik.” Dan zal het bos een doorgang openen. Daarna kom je bij de oceaan. Zeg: “O, moeder oceaan, maak plaats alstublieft, anders sterf ik” en de oceaan zal plaats maken voor je. Dan zul je de tuinen zien waar de bloem bloeit. Doe wat ik je zeg en tot ziens.” De jongen ging op pad en kwam bij het woud, sprak de woorden en het bos opende een doorgang. Bij de oceaan sprak hij weer de woorden en de wateren van de oceaan gingen aan de kant als twee muren en lieten een doorgang open voor hem.

Nu kwam hij bij de paleistuinen met de katakibloem. Het paleis leek onbewoond maar binnen vond hij een jongedame die lag te slapen op een gouden bed. Het meisje werd wakker en ze vroeg hoe hij hier gekomen was en zei dat ze hem kende. “Jij bent de jongen met de maan op zijn voorhoofd en de sterren op zijn handpalmen. Vlucht van deze plek. Zevenhonderd krijgers bewaken de bloem. Als ze je vinden, zullen ze je kwaad doen.”

De jongen zei dat hij voor de bloem kwam en dat als hij terug zou gaan haar mee zou nemen. Toen de krijgers terugkwamen, begroef hij zichzelf tussen de bloemen. Het meisje liet een traan vallen op het been van de krijger. “Waarom huil je mijn lieve kind?”. Ze zei: “Ik dacht aan wat er van mij moet worden als jij sterft.”

“Alle wezens sterven maar wij Rakshasi’s niet. In de tuin staat een vat met een houten kist met bijen. Als de jongen met de maan op zijn voorhoofd en de sterren op zijn handpalmen in het vat gaat, moet hij de bijen doden zonder een druppel van hun bloed te knoeien op de grond. Pas dan zullen wij ook sterven. Maar dit lot zal niet toeslaan. Er is geen mens met een maan op zijn voorhoofd en sterren op zijn handpalmen. Daarnaast zal het onmogelijk zijn om op die plek te komen omdat er zevenhonderd krijgers waken. Eerst moeten een diep woud en een grote oceaan getrotseerd worden. Dan nog zal hij er niet in slagen de bijen te doden zonder een druppel van hun bloed op de grond te laten vallen. Als er toch een druppel bloed op de grond valt, zullen wij hem verscheuren. Dus je ziet, mijn kind, dat wij zo goed als onsterfelijk zijn. Wees dus niet bang.”

De volgende ochtend lieten de krijgers de jongedame weer slapen en gingen op zoek naar voedsel. De jongen kwam uit de bloemen tevoorschijn. Hij verloor geen tijd om in actie te komen. Nadat hij de tuinpoorten had gesloten, dook hij in het vat en tilde de houten kist omhoog. Hij opende de kist en greep de bijen voordat ze konden ontsnappen. Hij verpletterde ze met de palmen van zijn handen.

De krijgers naderden de omheining van de tuin maar vielen dood neer. De jongeman met de maan op zijn voorhoofd en de sterren in zijn handpalmen plukte zoveel katakibloemen als hij kon en verliet het paleis, in gezelschap van de mooie jongedame. Ze gingen over de oceaan en trokken door het diepe woud en thuis werden ze verwelkomd door de zus.

De volgende ochtend ging de jongen weer op jacht. De koning was er ook. Toen er een hert voorbij kwam, schoot de jongen een pijl af. Weer viel de tulband van zijn hoofd daarbij en er verscheen een fel licht. De koning keek verbaasd en wilde graag vriendschap met de jongen sluiten. De jongen gaf hem zijn adres.

Toen de koning bij het huis aankwam, vertelde de zus van de jongen hoe de vreemde vrouw uit de stad had verteld hoe de zevende koningin was overgehaald door de zes koninginnen om twee keer te vroeg aan de bel te trekken. Hoe ze een tweeling had gebaard die was ingewisseld voor pups. En hoe de tweeling op wonderbaarlijke wijze was gered door de pottenbakker. Hoe vervolgens een tante langskwam die de jongen op een dodelijke tocht stuurde.

De koning realiseerde zich dat de zes koninginnen veel kwaad hadden gedaan en liet ze doden. De zevende koningin, de vreemde vrouw uit de stad, werd van de markt gehaald en in ere hersteld. En de jongen met de maan op zijn voorhoofd en de sterren op zijn handpalmen, zijn lieftallige zus en de mooie jongedame leefden nog lang en gelukkig!


Downloads