De Gelukkige Familie

Het hoefblad is wel zeker het grootste en groenste blad in het land.
Hou je het voor je buik, dan lijk het wel een schort! Leg je het op je hoofd, dan lijkt het ,bij regenweer, wel een paraplu! Het hoefblad is namelijk zo verschrikkelijk groot.

Een hoefblad groeit nooit alleen. Nee, waar er één groeit, groeien er meer.
Slakken smullen van het hoefblad en eten zich er dik en rond aan. Deftige mensen aten vroeger de witte slakken dan lekker op, met aardappelen en groenten.
Ze zeiden dan: “Ha, wat is dat lekker zeg.” Er werd dus veel hoefblad gezaaid zodat de slakken er lekker dik van konden worden.

Nu was er eens een oud kasteel waar niemand meer slakken at. De slakken waren helemaal uitgestorven, maar de hoefbladen waren niet uitgestorven. Ze groeiden en groeiden maar door over paden en perken. Je kon ze niet meer tegenhouden. Er was een heel bos van hoefbladen gegroeid. Hier en daar stond nog een appel- en een pruimenboom.
Anders had je nooit geweten dat het eigenlijk een tuin was. Alles was bedekt met hoefblad.
In dit bos van hoefbladen woonden nog de laatste twee stokoude slakken.

Ze wisten zelf niet meer hoe oud ze waren, maar ze konden zich nog goed herinneren dat er eerst veel meer slakken waren. Ze wisten nog goed dat ze tot een familie behoorden die van ver kwam. Ze wisten ook nog dat het bos van hoefbladen voor hen was aangeplant.

Ze waren nog nooit buiten het bos geweest, maar ze wisten dat er in de wereld zoiets als een kasteel bestond. Daar werd je als slak gekookt. Daarna werd je, zwart en wel, op een zilveren dienblad gelegd. Wat er daarna gebeurde, daar wisten ze niets van.
Ze konden zich ook helemaal niet voorstellen hoe het was om gekookt te worden en op een zilveren dienblad gelegd te worden. Maar het moest wel verrukkelijk zijn en een buitengewone eer om dat mee te maken.
De kever, de pad en de regenworm zeiden, toen de slakken het vroegen, dat ze er ook van hadden gehoord. Zij hadden ook geen ervaring met gekookt worden en op een zilveren schaal gelegd worden.

De oude witte slakken waren de voornaamste slakken in de wereld. Dat wisten ze.
In het bos was alleen voor hen een kasteel gebouwd zodat zij daar gekookt konden worden en op een zilveren schaal gelegd konden worden.

De slakken leefden nu eenzaam maar heel gelukkig. Ze hadden zelf geen kinderen dus hadden ze er een “gewoon” slakje bij genomen. Ze voedden het kleintje op alsof het hun eigen kind was. Maar het slakje wilde maar niet groeien en lekker groot en dik worden.
Het was dan ook maar een “gewoon” slakje. De oude slakken, vooral de Slakkenmoeder, vonden dat het slakje toch langzamerhand wel, beetje bij beetje, groter en dikker werd.
De Slakkenvader voelde ook eens aan het huisje en vond dat ze gelijk had.

Op een dag regende het erg.
“Hoor eens, hoe hard de regen op de hoefbladen roffelt”, zei de Slakkenvader.

De Slakkenmoeder zei: “Ik zie ook de druppels al komen! Het loopt langs de steel naar beneden! Je zult zien dat het hier nat wordt! Ik ben zo blij dat wij en het kleintje altijd veilig zijn. Er is voor ons slakken toch meer gedaan dan voor andere dieren. Je kunt wel zien dat wij belangrijke schepselen zijn. Vanaf onze geboorte hebben wij meteen een huis en het bos van hoefblad is speciaal voor ons gezaaid. Toch zou ik weleens willen weten tot waar het bos zich uitstrekt en wat daarbuiten is.”

“Er is niets buiten”, zei de Slakkenvader. “Het kan onmogelijk ergens anders beter zijn dan bij ons. Ik heb niets meer te wensen.”

“Maar ik wel”, zei de moeder. “Ik zou best eens naar het kasteel willen gaan, gekookt worden en op een zilveren schaal gelegd worden. Dat is met al onze voorouders ook gebeurd. Dus je kunt er van op aan dat het wel iets heel bijzonders moet zijn.

“Misschien is het kasteel allang in elkaar gestort”, zei de Slakkenvader. “Misschien is het bos van hoefblad er allang overheen gegroeid en kunnen de mensen er niet meer uit.
Het heeft toch geen haast. Jij bent altijd zo verschrikkelijk voorbarig. Onze kleine begint daar nu ook al mee. Hij kruipt nu al drie dagen achter elkaar in de steel. Ik krijg er hoofdpijn van als ik ernaar kijk.”

“Je moet hem geen standje geven”, zei de Slakkenmoeder. “Hij kruipt zo netjes en rustig.
We zullen nog veel plezier aan hem beleven. En iets anders om voor te leven, hebben wij oudjes toch niet. Heb jij er eigenlijk weleens over nagedacht hoe we ooit een vrouw voor hem kunnen vinden? Zou je niet denken dat daar, ver weg in het bos, iemand van onze soort zou kunnen wonen?”

“Zwarte slakken zijn er geloof ik wel genoeg”, zei de oude Slakkenvader. “Zwarte slakken zonder huis. Maar dat is echt te min voor ons. Die beesten verbeelden zich ook nog van alles.
We zouden wel de mieren als makelaars kunnen gebruiken. Zij lopen de hele dag heen en weer, alsof ze veel te doen hebben. Zij weten vast wel een leuke vrouw voor ons slakje.”

“Wij weten wel wie de Allermooiste is”, zeiden de mieren. “Maar we zijn bang dat dat niets zal worden. Zij is namelijk Koningin.”

“Dat maakt niets uit”, zei de oude slak. “Heeft ze een huis?”

“Ze heeft een slot”, zeiden de mieren. “Het mooiste mierenslot wat je je maar kunt voorstellen, met wel zevenhonderd gangen!”

“Hartelijk bedankt”, zei de Slakkenmoeder, “maar onze zoon zal niet in een mierenhoop gaan leven. Als jullie niets beters weten, kunnen we het beter aan de muggen vragen.
Zij vliegen ver in de omtrek, in regen en in zonneschijn. Ze kennen het hele bos van binnen en van buiten.

“Wij hebben wel een vrouw voor hem”, zeiden de muggen, “honderd mensen-stappen hier vandaan zit een slakje, met een huis, op een kruisbessenstruik. Het is een erg eenzaam slakje, allang oud genoeg om te trouwen. Je hoeft maar honderd mensen- stappen hier vandaan te doen dan vindt je hem.

“Het is een beter idee als zij naar hem komt”, zei de oude slakken, “onze zoon heeft een heel bos met hoefbladen, zij heeft alleen maar een struik.”

Toen haalden ze het Slakkenvrouwtje op. Het duurde acht dagen voor ze kwam. Dat was ook nou juist het leuke eraan. Iedereen kon nu zien dat ze echt tot de familie Slak behoorde.

Er werd een bruiloft gehouden. Zes glimwormpjes gaven licht bij de plechtigheid.
Verder ging alles in stilte. Er was geen vrolijk feest met muziek. Oude slakken kunnen niet tegen herrie en vrolijkheid.

De Slakkenmoeder hield een prachtige toespraak. De Slakkenvader zei niets, hij was teveel ontroerd.

Ze gaven het hele bos als erfenis aan het bruidspaar. En ze zeiden wat ze altijd gezegd hadden: “Het hoefblad- bos was de beste plek van de wereld. Als ze een keurig en netjes leven zouden leiden en zich zouden vermenigvuldigen, dan zouden kun kinderen zeker in het kasteel komen en zwart gekookt worden en op zilveren schalen gelegd worden.”

Na die toespraak kropen de oude slakken in hun huis en ze kwamen er nooit meer uit.
Ze sliepen.

Het jonge Slakkenpaar werd de baas in het bos. Ze kregen heel veel kinderen en kleinkinderen. Maar ze werden nooit gekookt en werden nooit op een zilveren schaal gelegd.
Dus ze dachten dat het kasteel wel ingestort zou zijn en dat alle mensen op de wereld waren uitgestorven.

En omdat niemand hen tegensprak, was dit ook de waarheid.
De regen kletterde vrolijk verder, als een trommel, op de hoefbladen. De zon scheen elke dag op het bos en gaf prachtige kleuren aan de bladeren. Ze waren zeer gelukkig samen.
De hele Slakkenfamilie was gelukkig en tevreden. Zo was het. En zo bleef het ook voor altijd.


Downloads