De drie prinsen en hun dieren

Er waren eens drie prinsen, die samen leefden met hun stiefzus. Op een dag gingen de broers gezamenlijk op jacht. Ze liepen door een dicht bos waar ze een grote grijze wolf zagen met drie welpen. Net toen ze wilden schieten, sprak de wolf: “Schiet me niet neer, dan zal ik jullie allemaal één van mijn jongen geven. Het zal een trouwe vriend voor je zijn.”

Dus gingen de prinsen verder op weg, en een kleine wolf volgde elk van hen.

Kort daarna zagen ze een leeuwin met drie welpen. Ook zij smeekte de prinsen haar niet te doden. In ruil gaf ze elke prins een welp. Hetzelfde gebeurde met een vos, een haas, een zwijn en een beer, totdat elke prins door een behoorlijk aantal jonge beesten werd gevolgd.

Tegen de avond kwamen ze op een open plek in het bos, waar drie berken groeiden op de kruising van drie wegen. De oudste prins nam een ​​pijl en schoot die in de stam van een van de berkenbomen.

Hij draaide zich om naar zijn broers, en zei: “Laat ons allemaal een van deze bomen markeren, voordat we uit elkaar gaan. Wanneer iemand van ons naar deze plaats terugkeert, moet hij om de bomen van de andere twee lopen, en als hij bloed ziet stromen van het merkteken in de boom, zal hij weten dat die broer dood is.”

De prinsen deden wat de oudste broer had gevraagd en markeerden de bomen met hun pijlen. Toen gingen de broers uit elkaar nadat ze hun stiefzus hadden gevraagd met welke broer zij mee wilde gaan.

“Met de oudste,” antwoordde ze. En ze ging met hem mee.

De prins en zijn stiefzus bereikten na enkele dagen reizen een kasteel dat veroverd was door een bende rovers. De prins liep naar de deur en klopte aan. Zodra het werd geopend, stormden de jonge dieren naar binnen en doodden de rovers. De mannen werden naar een grot gebracht. Maar eentje van hen was niet dood, maar deed alsof hij niet meer leefde.

De prins en zijn stiefzus gingen in het kasteel wonen.

De volgende ochtend ging de prins op jacht. Voordat hij wegging, zei hij tegen zijn stiefzus dat ze elke kamer van het huis binnen mocht gaan, behalve in de grot waar de dode rovers lagen. Maar dat deed ze toch en toen ze de deur van de grot opende, ging de dief, die alleen maar had gedaan alsof hij dood was, rechtop zitten en zei tegen haar: “Wees niet bang. Doe wat ik je zeg, en ik zal je vriend zijn. Als je met me trouwt, zul je veel gelukkiger met mij zijn dan met je broer. Als je broer terugkomt uit het bos met zijn beesten, moet je naar hem toe gaan en zeggen: “Broer, je bent erg sterk. Als ik je duimen achter je rug zou vastbinden met een stevig zijden koord, zou je jezelf dan kunnen losrukken? En als je ziet dat hij het niet kan, roep me dan.”

Toen de broer thuiskwam, deed de stiefzus wat de rover haar had opgedragen, en bond de duimen van haar broer achter zijn rug vast. Maar met één ruk maakte hij zich los en zei tegen haar: “Zusje, dat koord is niet sterk genoeg voor mij.”

De volgende dag ging hij terug naar het bos met zijn beesten, en de dief vertelde haar dat ze een veel steviger koord moest nemen om zijn duimen mee vast te binden. Maar weer bevrijdde hij zich, hoewel het niet zo gemakkelijk ging als de eerste keer.

De derde dag, bij zijn terugkeer uit het bos, stemde hij ermee in om zijn kracht voor de laatste keer te laten testen. Dus nam ze een zeer sterk koord, dat ze op advies van de rover had gemaakt. Deze keer, hoewel de prins uit alle macht trok en trok, kon hij het koord niet breken. Dus riep hij naar haar en zei: “Zusje, deze keer is het koord zo sterk dat ik het niet kan breken. Kom en maak het voor me los.”

Maar in plaats van te komen riep ze de overvaller, die zwaaiend met een mes de kamer binnenstormde, waarmee hij de prins wilde aanvallen.

Maar de prins zei: “Voordat ik sterf, zou ik graag drie keer op mijn jachthoorn willen blazen: een in deze kamer, een op de trap en een op de binnenplaats.”

De rover stemde toe, en de prins blies op de hoorn. Door het geluid werden de jonge dieren gewaarschuwd en snelden de prins te hulp. Ze pakten de rover,  en die kon zich niet meer redden,  en dit keer was hij toch echt dood.

Toen wendde de prins zich tot de stiefzus en zei:  “Ik zal je niet doden, maar ik zal je hier alleen achterlaten.” Hij maakte haar vast aan een ketting, zette een grote kom voor haar neer, en zei: “Ik zal je niet meer zien voordat je de schaal hebt gevuld met tranen van spijt.”

Daarna vertrok de prins met zijn dieren en liet het kasteel achter zich.

Onderweg wilde hij wat eten in een herberg. Toen hij plaatsnam in de herberg zag hij dat iedereen erg verdrietig was. Hij vroeg wat er aan de hand was. De herbergier zei: “Vandaag zal onze prinses sterven. Ze wordt geofferd aan een vreselijke, negenkoppige draak.”

Toen zei de prins: “Waarom zou ze sterven? Ik ben heel sterk. Ik zal haar redden.”

Hij ging naar de plek bij de kust waar de draak de prinses zou opwachten. De prins zag al snel in de verte beweging in het water. En daar kwam de negenkoppige draak aangezwommen. De jonge vos zwiepte met zijn staart in het water waardoor het zoute water in de ogen van de draak kwam. De andere dieren deden het met alle ogen van de draak, zodat hij een moment niets meer kon zien. Toen snelde de prins met zijn zwaard naar voren en doodde de draak.

De prinses bedankte de prins en vroeg hem mee te gaan naar het paleis van haar vader. Haar vader, de koning gaf hem de helft van zijn koninkrijk om hem te belonen en ook mocht hij trouwen met de prinses.

Op een dag, kort na zijn huwelijk, liep de prins ’s avonds door het bos en werd daarbij gevolgd door zijn trouwe dieren. Het werd donker en hij raakte de weg kwijt dat leidde naar het paleis. In de verte zag hij het licht van een vuur. Hij liep ernaartoe en vond er een oude vrouw die stokken en gedroogde bladeren bij elkaar harkte en deze op een open plek in het bos verbrandde.

Omdat hij erg moe was en de nacht erg donker was, besloot de prins niet verder rond te dwalen. Hij vroeg de oude vrouw of hij de nacht bij haar vuur mocht doorbrengen.

“Natuurlijk mag dat,” antwoordde ze. ‘Maar ik ben bang voor je beesten. Mag ik ze even aanraken met mijn stok? Dan zal ik niet meer bang voor ze zijn.”

“Ja, dat is goed,” zei de prins. En ze strekte haar staf uit en raakte ermee de beesten aan, en in een oogwenk veranderden ze in steen, en de prins ook.

Kort daarna kwam de jongste broer van de prins op het kruispunt met de drie berken. Toen hij zag dat het bloed uit de snede in de boom van de oudste prins sijpelde, wist hij dat zijn broer dood moest zijn. Dus ging hij op weg, gevolgd door zijn dieren, en kwam bij de stad waarover zijn broer had geregeerd, en waar de prinses met wie hij getrouwd was, woonde. De mensen waren er allemaal in groot verdriet omdat hun prins was verdwenen. Tot ze de jongste broer zagen! Ze dachten dat het hun eigen prins was en ze waren ontzettend blij en vertelden hem hoe ze hem overal hadden gezocht. Ook de koning dacht dat het zijn schoonzoon was. Maar de prinses wist dat het niet haar man was en ze smeekte hem om met zijn dieren het bos in te gaan en zijn broer te zoeken tot hij hem vond.

Dus de jongste prins ging op zoek naar zijn broer, en ook hij verdwaalde in het bos. Het werd nacht en ook hij kwam op de open plek tussen de bomen, waar het vuur brandde en waar de oude vrouw stokken en bladeren in de vlammen harkte. Ook hij vroeg haar of hij de nacht bij het vuur mocht doorbrengen, want het was te laat en te donker om terug naar de stad te gaan.

En ze antwoordde: “Dat mag je zeker. Maar ik ben bang voor je beesten. Mag ik ze aanraken met mijn stok? Dan zal ik niet meer bang voor ze zijn.”

Hei zei dat het mocht, want hij wist niet dat ze een heks was. Dus strekte ze haar staf uit en in een oogwenk waren de beesten en hun meester in steen veranderd.

Het gebeurde kort daarna dat de tweede broer terugkeerde van zijn omzwervingen en bij het kruispunt kwam waar de drie berken groeiden. Toen hij om de bomen heen liep, zag hij dat er bloed uit de sneden in de bast van twee van de bomen stroomde.

Daarna ging ook hij op weg naar de stad waar zijn broer had geregeerd, en zijn trouwe dieren volgden hem. Weer dachten de mensen dat het hun eigen prins was en ze brachten hem naar het paleis van de koning. De prinses zag dat het haar man niet was en ze vroeg ook deze broer om haar man te zoeken en hem naar huis te brengen.

Hij verzamelde zijn dieren en ging op weg naar het bos. Daar legde hij zijn oor op de aarde om te luisteren of hij het geluid van de dieren van zijn broer kon horen. Hij dacht dat hij iets hoorde maar het was zo zwak dat hij niet hoorde uit welke richting het kwam. Dus blies hij op zijn jachthoorn en luisterde opnieuw. Het geluid leek uit de richting van een vuur in het bos te komen. Hij ging ernaartoe en zag daar een oude vrouw die bezig was stokken en bladeren in het vuur te harken.

Hij vroeg haar of hij de nacht bij haar vuur mocht doorbrengen. Maar ze vertelde hem dat ze bang was voor zijn beesten, en hij moest haar eerst toestaan ​​om ze met haar stok aan te raken.

Hij antwoordde: “Geen sprake van, niemand raakt mijn dieren aan, behalve ikzelf.” Hij pakte haar stok en raakte er de vos mee aan en in een oogwenk veranderde het dier in steen. Toen wist hij dat ze een heks was, en hij zei: “Als je mijn broers en hun dieren niet direct weer tot leven wekt, zal ik je met je eigen stok in steen veranderen, of ik laat mijn dieren op je los.”

De heks schrok en nam een tak van een jonge eik, verbrandde die tot witte as en strooide de as uit op de stenen die eromheen stonden. Direct daarna stonden de twee broers voor hun broer en de dieren stonden om hen heen.

Toen vertrokken de drie prinsen samen naar de stad. En de koning wist niet wie zijn schoonzoon was, maar de prinses wist precies wie haar man was. Er was grote vreugde in het hele land en iedereen leefde nog lang en gelukkig.


Downloads