Lang geleden, in een land hier ver vandaan, Spanje, vierde men een heel bijzondere feestdag genaamd Driekoningen. Elk jaar, op de avond van 5 januari, gingen de kinderen in het hele land de straat op om met blikjes, potten en pannen, om zo veel mogelijk lawaai te maken.
Er was namelijk een reus in het land en elk jaar op de avond voor de drie koningen aankwamen, probeerde hij de optocht te stoppen door de ster van Bethlehem achter een dikke rookwolk te verbergen. Maar de kinderen wisten, dat als ze genoeg lawaai maakten, ze de reus konden verjagen en ervoor konden zorgen dat de ster helder zou schijnen. De reden dat de reus het lawaai niet leuk vond, was vanwege zijn grote oren! Hij hoorde namelijk alles heel luid en duidelijk. Dus het gerammel van de blikjes maakte hem helemaal gek.
Naarmate de nacht vorderde, werd het lawaai van de kinderen steeds luider. En toen de eerste stralen van de dageraad aan de hemel verschenen, gaf de reus het op en vluchtte terug naar zijn grot. De kinderen waren verrukt, want ze wisten dat de Driekoningen nu de schitterende ster konden volgen naar hun land.
Terwijl de dag vorderde, wachtten de kinderen gespannen op de komst van de Driekoningen. Bij het invallen van de duisternis verschenen ze eindelijk, op prachtige paarden en kamelen, omringd door een glinsterende optocht van muzikanten en dansers.
Toen ze door de steden trokken, stopten de Driekoningen bij elk huis om cadeautjes te geven aan alle brave meisjes en jongens. En toen ze het centrum van de hoofdstad bereikten, nuttigden ze een speciale maaltijd, waar iedereen bijeen kwam om de Koningstaart te eten.
De Koningstaart was een ronde taart in de vorm van een kroon. Er zat een klein speeltje in verstopt, vaak een kleine baby als symbool voor Jezus. Men geloofde dat degene die het speeltje in hun stuk taart vond, geluk zou hebben voor de rest van het jaar.
En zo werd de Driekoningenfeestdag een tijd van vreugde en viering, waarbij families bijeen kwamen om de magie van het seizoen te delen.