De Wolf en de Zeven Geitjes

Er was eens een moeder Geit met zeven kleine kinderen. Elke dag ging ze het bos in om het eten voor de avond te verzamelen. Voordat ze het huis verliet, riep ze iedere keer haar kinderen bij zich en vertelde over het grootste gevaar dat rondliep in het bos. Er liep namelijk een gevaarlijke, enge wolf rond in het bos. “Kinderen, kijk goed uit voor de boze wolf. Laat hem nooit het huis betreden. De wolf verkleedt zich vaak, waardoor je hem misschien niet snel herkent. Maar let op zijn stem. Zijn ruwe stem zal hem verraden. Kijk ook naar zijn voeten. Zijn ze zwart? Vertrouw het dan niet!” En zo waarschuwde moeder Geit haar kinderen keer op keer. En de kinderen stelden hun moeder iedere keer weer gerust. “Ga nu maar, lieve moeder. Wij kunnen heel goed voor onszelf zorgen.”

De moeder Geit was nog niet zo lang weg, of er werd aan de deur geklopt. Iemand riep: “Doe open lieve kinderen! Ik ben het, jullie moeder. Ik heb voor iedereen iets lekkers meegebracht!” Maar de kinderen wisten dat het de wolf was. Ze herkenden hem aan zijn ruwe stem. “We zullen de deur niet voor je openen,” riepen ze. “Je bent onze moeder niet. Onze moeder heeft een lieve stem en die van jouw is rauw. Jij bent de boze wolf!” Toen ging de wolf naar de winkel en kocht er zoete drop. Hij at de drop om zijn stem mee te verzachten. Hierna liep hij terug naar het huis van de zeven geitjes en klopte op het raam. “Doe open, lieve kinderen, hier ben ik, jullie moeder en ik heb iets zoets voor jullie meegenomen.” Maar de geitjes zagen de afdruk van de zwarte poten van de wolf op het raam. “Jij bent onze moeder niet. Onze moeder heeft geen zwarte poten zoals jij. Jij bent de wolf!” De wolf vertrok hierna naar de bakker en vroeg hem om wat meel om zijn poten daarmee wit te maken. De bakker weigerde eerst, maar toen de wolf hem dreigde te verslinden, wreef de bakker hoogstpersoonlijk de wolf zijn poten wit met het meel.

Nu ging de wolf voor de derde keer naar het huis van de zeven geitjes. Hij klopte aan de voordeur en zei op zijn allerbeste, zachte manier: “Lieve kindertjes, ik ben eindelijk thuis. Ik ben jullie moeder en ik heb voor jullie allemaal iets uit het bos meegebracht. Jullie kunnen de deur gerust open doen.” De geitjes vroegen: “Laat ons eerst je poten zien, zodat we weten dat je onze lieve moeder bent.” Toen de geitjes zagen dat de poten wit van kleur waren, geloofden ze dat het hun moeder was en openden ze snel en enthousiast de deur. Maar wat een schrik! Het was de wolf die het huis binnenkwam. De geitjes waren doodsbang en gingen zich verstoppen. Eentje hield zich schuil onder de tafel. De tweede verstopte zich in het bed. De derde klom in de kachel. De vierde vond een verstopplaats in de keuken. De vijfde verborg zich in de kast. De zesde kroop onder de wastafel. De zevende sloot zich op in de klokkast. Maar de wolf vond ze allemaal en vrat ze allemaal in een keer op, behalve het zevende geitje. Het geitje in de klokkenkast was het enige geitje dat hij niet had gevonden.

De wolf had zijn buik vol gegeten en met een voldaan gevoel ging hij onder een boom in het groene gras liggen en viel al gauw in slaap. Moeder Geit kwam op dat moment terug uit het bos. Tot haar grote schrik zag ze dat de voordeur van het huis wijd open stond. In het huis was het een puinhoop. De tafel, stoelen en banken waren kapotgeslagen. De waskom lag in stukken en de kussens en dekbedden waren van de bedden getrokken. Ze zocht haar kinderen, maar ze waren nergens te vinden. Toen riep ze al haar kinderen bij de naam en eindelijk klonk er de stem van het zevende geitje zachtjes uit de klokkenkast: “Ik ben hier, lieve moeder. Ik zit in de klokkenkast.” Het zevende geitje vertelde haar dat de wolf alle zes andere kinderen had opgegeten.

Moedig rende moeder Geit naar buiten, waar ze de wolf zag slapen bij de boom. Ze keek naar zijn dikke buik en zag daar veel beweging. ‘Ach, mijn lieve hemel, de wolf is zo aan het schrokken geweest, dat hij de geitjes in een keer heeft doorgeslikt. Dit betekent dat ze nog leven.” Ze rende het huis in en pakte daar een schaar en een naald en draad. Ze knipte de buik van de wolf open en daar kwamen haar zes geitjes naar buiten. Niemand was gewond. De moeder vroeg haar kinderen een paar grote stenen te zoeken. Hiermee vulde ze de buik van de wolf en daarna naaide ze zijn buik met naald en draad snel weer dicht.

“Toen de wolf uitgeslapen was, voelde hij dat zijn maag nog flink was gevuld. “Zo wat liggen die geitjes zwaar op mijn maag,” mompelde de wolf op weg naar de put. Hij had namelijk een zeer grote dorst gekregen. Bij de put boog hij zich voorover om van het water te drinken, maar door de zwaartekracht van de stenen tuimelde hij voorover en viel in de diepe, diepe put.

De zeven geitjes zagen het gebeuren en renden naar de put. De wolf was verdronken en zou ze nooit, maar dan ook nooit meer lastig kunnen vallen. En zo leefden de zeven geitjes nog lang en gelukkig.


Downloads