De drie citroenen

Een zekere sultan was heel trots op zijn zoon. De jongeman was knap en opgewekt en had nog nooit een slechte daad begaan. Aan het hof was hij zeer geliefd, vooral bij de edele dames die de sultan dienden. De prins was hoffelijk en eerlijk maar naarmate de jaren vorderden en de jongeman nog steeds geen interesse toonde in een vrouw, raakte de sultan in de war.

“Mijn zoon, waarom kies je geen bruid? Het wordt tijd dat je gaat trouwen en vader wordt voordat ik heen ga. Het moet toch niet moeilijk zijn om een vrouw te vinden tussen al deze mooie dames? Ik zou het wel weten als ik me in jouw positie bevond.”

De jonge prins keek hem peinzend aan. “Ik zoek meer dan één van hen me kan geven, vader”, antwoordde hij, “maar als je echt wilt dat ik een vrouw zoek, zal ik een lange reis maken, om een prinses te vinden van wie ik kan houden. Ze moet fris en mooi zijn als de ochtenddauw, wit als sneeuw en zo zuiver als een engel.”

“Goed, mijn zoon,” antwoordde de sultan. “Ik wens je veel geluk en een veilige terugkeer.” En zo vertrok de prins.

De lucht was kraakhelder van de vorst en de zon scheen op de glinsterende kristallen van de sneeuw. De golven, in de verte aan de kust, leken hem naar zich toe te wenken dus haastte hij zich naar de kust waar een prachtig schip voor anker lag. Onzichtbare handen trokken hem aan boord en toen zijn voeten het dek raakten, ging het anker omhoog en voer het schip uit.

Het schip voer drie dagen en drie nachten over zee en werd bestuurd door een schimmige kapitein die geen woord sprak. Op de vierde dag kwam het tot stilstand bij een klein eilandje. De prins was zeer verbaasd toen hij zijn favoriete paard uit het ruim zag komen. Hij leidde het paard naar de wal en toen hij zich omdraaide om nog naar het schip te kijken, was het volledig verdwenen.

Het eiland leek onbewoond en de kou was zo hevig dat hij de teugels nauwelijks vast kon houden. Toch reed hij maar door totdat hij bij een klein wit huis kwam dat op een top van een heuvel lag, niet beschut tegen de wind. Hij klopte op de deur en hoopte op een warm vuur en misschien wat eten. Een oude vrouw, met lange sneeuwwitte slierten haar, opende de deur en staarde hem onderzoekend aan.

“Ik zoek een vrouw en ze moet een goede moeder zijn”, zei de prins. “Ze moet de mooiste prinses ter wereld zijn. Kunt u mij vertellen waar ik haar kan vinden?”

De oude vrouw sloot de deur half. “Je zult haar hier niet vinden”, zei ze, “want ik ben Winter en dit is mijn koninkrijk. Mijn zus Herfst kan je misschien helpen, maar ik heb geen tijd voor gedachten over de liefde. Je zult haar vinden als je rechtdoor gaat.”

De prins bedankte de oude dame en klom op zijn paard in de hoop dat Herfst hem tenminste een bed en wat eten zou geven. Na een tijdje maakte de sneeuw plaats voor een heel ander landschap. Aan de bomen hingen trossen met weelderig fruit. De korenvelden waren goud gekleurd en de eekhoorns waren druk bezig met het opslaan van noten voor de winter. Toen zag hij, vlakbij het bos, een klein bruin huisje. Hij klopte op de deur en er verscheen een vrouw met lang donker haar en ogen als sleedoorns. Ze had rode wangen en ze keek vriendelijk maar ze vroeg hem niet binnen.

“Wat zoek je, jongeman?” vroeg ze met zachte stem.

“Ik zoek een vrouw”, antwoordde hij kort.

“Ah”, riep ze uit, “dan kan ik je niet helpen. Mijn naam is Herfst en ik heb het veel te druk met fruit plukken om tijd over te houden voor zaken als de liefde en het huwelijk. Mijn zus Zomer zit vol dromen, en misschien kan zij je helpen.”

Ze sloot de deur en er zat voor de prins niets anders op dan zijn reis te vervolgen.

Hij zag onderweg dat het gras langs de kant van de weg erg hoog was en dat de velden bezaaid waren met koren dat klaar was om te oogsten. De lucht was warm en de zon scheen fel. Hij was blij toen hij eindelijk een klein geel huis zag, dat in de schaduw van een groepje bomen lag. Terwijl hij op de deur klopte, hoorde hij in de verte een waterval en hij hoopte gauw zijn dorst te kunnen lessen. Een statige vrouw met kastanjebruine lokken opende de deur.

“Het spijt me dat ik je niet kan helpen”, zei ze, toen hij haar het doel van zijn reis had verteld, “want ook ik heb het erg druk. Haast je naar mijn zus Lente, zij is de vriendin van vele geliefden en zal je zeker helpen.”

Dus de prins reisde verder tot hij een klein groen huisje zag, omringd door bloeiende seringen. Hyacinten, viooltjes, narcissen en geurige lelietjes bloeiden onder de ramen. Toen hij op de deur klopte, verscheen er een kleine dame met gele haren en ogen van zacht diep violet.

“Heb alsjeblieft medelijden met mij”, zei hij. “Je zussen hebben me naar jou gestuurd. Ik zoek een vrouw die fris en mooi als de ochtenddauw is, zo wit als sneeuw en zo zuiver als een engel.”

“Je vraagt veel”, zei Lente glimlachend tegen hem, “maar ik zal mijn best voor je doen. Kom binnen en rust uit, je zult wel moe en hongerig zijn.” En tot zijn grote vreugde leidde ze hem naar binnen.

Toen hij genoeg gegeten en gedronken had, bracht ze hem drie citroenen op een kristallen dienblad. Er lag een fraai zilveren mes naast en er stond een gouden beker op het dienblad.

“Dit zijn magische geschenken”, zei ze. “Bewaak ze zorgvuldig. Keer nu terug naar je eigen huis en ga naar de grote fontein in de paleistuin. Als je er zeker van bent dat je alleen bent, snij dan met het zilveren mes de eerste citroen open. Dan zal er onmiddellijk een lieftallige prinses verschijnen. Zij zal om water vragen. Als je haar meteen wat aanbiedt, in deze gouden beker, zal ze bij je blijven en je vrouw worden. Maar als je aarzelt, zelfs maar een seconde, zal ze in het niets verdwijnen en zul je haar nooit meer zien.”

“Ik zal waarschijnlijk niet zo dwaas zijn,” zei de prins, “maar als ik dat doe, zal ik dan helemaal geen vrouw hebben?”

“Dan moet je de tweede citroen opensnijden”, antwoordde Lente ernstig, “en precies hetzelfde zal gebeuren. Als je deze keer ook aarzelt, en ook zij verdwijnt, heb je nog een laatste kans met de derde citroen. Mocht je verstand je voor de derde keer ook in de steek laten, dan sterf je zonder partner.”

De prins bedankte haar en reed vol verwachting door de koninkrijken van Zomer, Herfst en Winter, terug naar de kust. Daar lag weer het statige schip en met gunstige wind bereikte hij al snel het paleis. Hij haastte zich de paleistuin in en vulde de gouden beker met water uit de fontein. Daarna sneed hij de eerste citroen open. Nauwelijks had hij dat gedaan of er verscheen een alleraardigste prinses die hem, met schuchtere blik, om wat water vroeg.

“Ik heb dorst”, mompelde ze. “Wil je me wat laten drinken uit je gouden beker?”

De prins kon het lieftallige meisje alleen maar vol bewondering aankijken en hij bewoog zich niet. En het meisje verdween met een verwijtend gebaar. Tevergeefs beklaagde hij zich over zijn domheid. Met veel spijt sneed hij de schil van de tweede citroen. Opnieuw verscheen er een mooi meisje.

“Zo mooi en fris als de ochtenddauw en zo wit als sneeuw”, riep de prins in vervoering. En ook nu weer was hij te verrukt om gehoor te geven aan haar verzoek om een kopje water. Hij kwam pas weer bij zinnen toen ook zij was verdwenen en weer beklaagde hij zich over zijn domheid. Met trillende vingers sneed hij de derde citroen open en er verscheen weer een prinses. De prins sloot zijn ogen zodat hij niet verblind zou worden door haar buitengewone schoonheid en bood haar onmiddellijk de gouden beker aan. Het meisje bracht de beker met een betoverende glimlach naar haar lippen en dronk de beker leeg. De prins lachte nu hardop van vreugde. Nu had hij eindelijk de bruid gevonden die hij zocht!

Geen zomerochtend was mooier en frisser dan zij, haar witte huid glansde als sneeuw en haar uitdrukking was zuiver als van een engel. Hij trok haar naast zich neer op de bloemrijke oever, hield haar hand vast en keek haar in de ogen.

“Wil je mijn vrouw zijn?” fluisterde hij, en tot zijn vreugde antwoordde ze: “Ja.”

Toen hij weer wat bij zinnen kwam, zag hij, enigszins teleurgesteld, dat ze een heel eenvoudige jurk droeg. Ze droeg geen halsketting en de prins voelde dat er iets ontbrak om haar ware schoonheid tot zijn recht te laten komen.

“Jij verdient een veel mooiere jurk, mijn liefste”, riep hij. “Wacht hier dan haal ik een jurk van wit satijn en een parelsnoer voor je uit het paleis.”

Maar de prinses wist dat ze geen sieraden nodig had om haar schoonheid te versterken, en ze wilde niet dat hij haar verliet. De prins drong echter zo aan dat ze ermee instemde om bij de fontein te blijven, terwijl hij naar huis ging. Hij haastte zich weg, verliefder dan hij ooit was geweest.

De prinses was nu helemaal alleen en werd bang dus ze verborg zich in een boom tussen de takken. Haar lichaam werd verborgen maar haar gezicht glom als een bloem en werd weerspiegeld in het water van de vijver. Een lelijk meisje, dat haar kruik kwam vullen, keek in het water en dacht, omdat ze nog nooit in de spiegel had gekeken, dat het mooie gezicht van haar was.

“O, wat ben ik knap”, mompelde ze. “Ik ben veel te mooi om zo hard te werken. Ik ga nooit meer water halen.” Ze gooide de kruik weg en liep, zo trots als een pauw, naar huis.

Thuisgekomen werd ze weer op pad gestuurd om water te halen. Maar het meisje keerde weer zonder water terug: “Ik heb mijn gezicht in de fontein gezien”, was het antwoord, “en ik ben veel te mooi om te werken.”

En weer werd ze op pad gestuurd om water te halen. Deborah pakte een kruik en liep mopperend terug naar de fontein. Opnieuw zag ze het gezicht van de prinses weerspiegeld in het water en opnieuw was ze trots op wat ze zag.

“Het is waar, ik ben echt mooi en lief en ik zal met een prins trouwen en in een paleis wonen.” Toen gooide ze de tweede kruik ook weg.

Toen werd ze voor de derde keer, met een kruik, op pad gestuurd om water te halen. Weer zag ze in het water het mooie bloemachtige gezicht van de prinses. En ze riep triomfantelijk: “Maar ik ben knap en mooi als een koningin!”

Ze sprak zo hard dat de prinses in de takken haar hoorde, haar lach klonk als een heldere klok. Het lelijke meisje keek op en zag haar en ze was sprakeloos van teleurstelling. Ze had zichzelf niet gezien in het water. Toen ze naar de prinses keek, wilde ze wraak nemen. Met een valse glimlach zei Deborah vriendelijk: “Goedemorgen, waarom verstop jij je in een boom, lieve dame?”

“Ik wacht op mijn prins, die voor mij een satijnen jurk en een parelsnoer is gaan halen”, antwoordde de prinses verlegen.

“Je gouden haar zit in de war”, zei het lelijke meisje. “Ik kom naar je toe en ik zal het glad maken. Je kunt er niet slordig uitzien als je prins arriveert.”

“Wat ben je aardig!” zei de prinses, en terwijl ze haar hoofd boog, prikte het verraderlijke meisje erin met een lange scherpe speld. De prinses viel van de pijn achterover maar voordat haar lichaam de grond raakte, veranderde ze in een sneeuwwitte duif en vloog weg met klagende kreten.

Het lelijke meisje nam haar plaats in de boom in en toen de prins eindelijk verscheen, met de satijnen jurk en het halssnoer, zag hij haar.

“Waar is mijn lieve prinses?” vroeg hij. “Ze is zo mooi en fris als de ochtenddauw en zo wit als sneeuw. Wat heb je met haar gedaan?”

“Helaas! Beste prins,” antwoordde het lelijke meisje bedroefd, “terwijl je weg was, kwam er een tovenares en veranderde me in mijn huidige vorm. Als je je liefde hebt bewezen door mij tot je vrouw te maken, zal ik over drie dagen weer een mooie prinses worden. Maar als je me in de steek laat, moet ik voor altijd lelijk blijven.”

Hoewel hij haar erg lelijk vond, was de prins een eervolle man die zijn woord hield. Hij riep de hofdames die mee waren gekomen met de koets en zei hen het meisje de satijnen jurk aan te doen. Hij deed net alsof hij hun verbazing en afschuw niet zag. Daarna reed hij met haar terug naar zijn vader om haar voor te stellen als zijn toekomstige vrouw. De sultan was natuurlijk geschokt door haar verschijning, maar toen de prins hem uitlegde hoe de zaken ervoor stonden, stemde hij ermee in dat hij met haar moest trouwen en er het beste van moest hopen.

Ondertussen dwaalde het lelijke meisje door het paleis en gaf overal bevelen, met harde en luide stem. Toen ze langs het raam liep, zag ze een slanke witte duif op de vensterbank zitten.

“Dood die vogel ook,” riep ze naar de kok, “en kook hem voor mijn avondeten.”

De kok durfde niet ongehoorzaam te zijn en stak een scherp mes in de witte borst van de duif. Er vielen drie druppels bloed van de vensterbank op de binnenplaats en uit elke druppel sprong een klein zaadje. Alsof een fee met haar toverstok had gezwaaid, groeiden ze uit tot bomen met geurige bloesem en even later veranderden de bloesems in gouden citroenen.

Ondertussen was de prins op zoek naar zijn bruid.

“Ze is in de keuken”, zei een geschokte hoveling. De prins liep onder de citroenbomen door. De aanblik van het fruit gaf hem een sprankje hoop en hij verzamelde drie mooie citroenen. Toen haastte hij zich naar zijn kamer, vulde de gouden beker met water en stak het zilveren mes in de eerste citroen. Zoals eerder verscheen er ook nu weer een mooi meisje. Ze strekte haar slanke handen uit naar de gouden beker.

“Oh nee!” , jammerde hij. “Je bent heel charmant, maar je bent niet mijn prinses.”

Toen sneed hij in de tweede citroen en daar stond de tweede prinses voor hem. Hij schudde zijn hoofd bij haar smeekbede om een kopje water en ook zij verdween. Tot slot sneed hij de derde citroen aan en zie daar: zijn eigen prinses lag weer in zijn armen. De oude sultan was heel blij en opgelucht toen hij hoorde dat dit mooie meisje de echte bruid van zijn zoon was. Hij luisterde met een frons naar alles wat er gebeurd was en liet toen het lelijke meisje bij hem komen. Hij vroeg haar wat ze zelf een passende straf zou vinden.

“Ik verdien de dood”, stamelde het lelijke meisje. De sultan liet haar wegvoeren maar de prinses had medelijden met haar.

“Ze is maar een arme onwetende vrouw”, zei ze, “Laat haar gaan, ik smeek het u. Dit vraag ik als huwelijkscadeau.”

De sultan kon het eerste verzoek van zijn nieuwe schoondochter natuurlijk niet weigeren en de prins keek haar liefdevol aan.

“Ik zag dat je zo mooi en fris was als de ochtend en zo wit als sneeuw”, mompelde hij, “en nu weet ik dat je zo zuiver bent als een engel.”

De jaren die volgden brachten de prins verdriet en vreugde maar vooral veel geluk. En hij kon nooit meer naar een citroen kijken zonder Lente dankbaar te zijn die hem de magische geschenken had gegeven zodat hij zijn prinses kon vinden.


Downloads