De bronzen ring

Er was eens een koning die woonde in een paleis met daaromheen een grote tuin. In de tuin wilde niets groeien en het zag er behoorlijk verwaarloosd uit. Een oude wijze man gaf de koning het advies een tuinman in te huren. Het zou iemand moeten uit zijn uit een familie die al generaties lang bekend was met het werk.Na veertig dagen werd een geschikte jongeman gevonden en al gauw bleek dat hij beslist kennis van zaken had. Binnen een jaar konden er zowel bloemen als fruit uit de tuin geoogst worden. De koning was daar erg blij mee en de tuinman werd beloond met mooie geschenken.

De tuinman had een zoon, een zeer knappe jongeman, met de meest aangename manieren. Elke dag bracht hij de beste vruchten van de tuin naar de koning en de mooiste bloemen naar zijn dochter. De prinses was beeldschoon en toen ze zestien jaar oud was, besloot de koning dat het tijd was dat ze zou trouwen. De koning vond dat de zoon van de premier de perfecte echtgenoot voor haar zou zijn.

“Vader,” zei de prinses, “ik zal nooit met de zoon van de minister trouwen.” “Waarom niet?” vroeg de koning. “Omdat ik van de zoon van de tuinman hou”, antwoordde de prinses. Toen de koning dit hoorde, was hij eerst erg boos. Hij vond dat de zoon van de tuinman zijn dochter niet waardig was.

De koning vroeg daarom advies aan de wijze mannen van de ministerraad. “Dit is wat je moet doen”, zeiden ze. “Om van de tuinman af te komen, moet je beide jongemannen naar een heel ver land sturen. Degene die het eerst terugkeert, zal met je dochter trouwen.”

De koning volgde dit advies op en de zoon van de minister kreeg een prachtig paard en een tas vol goudstukken aangeboden. De zoon van de tuinman kreeg die luxe niet. Hij kreeg een oud paard mee en een tas vol kopergeld. Iedereen dacht dat hij nooit terug zou komen van zijn reis. Op de dag van vertrek zocht de prinses haar geliefde zoon van de tuinman op en gaf hem een tas vol juwelen mee. “Maak er goed gebruik van,” zei ze. “Kom snel terug en eis ons huwelijk op.”

De twee jongemannen verlieten samen de stad, maar de zoon van de minister ging in galop op zijn goede paard en was al snel uit het oog verloren achter de meest verre heuvels. Op een dag bereikte hij een fontein, waar een vrouw in lompen op een steen zat. De oude vrouw begroette hem, maar de zoon van de minister antwoordde niet. “Heb medelijden met me,” zei de vrouw. “Ik sterf van de honger. Drie dagen ben ik hier en niemand heeft me iets gegeven.”

“Laat me met rust, oude heks,” riep de jongeman. “Ik kan niets voor je doen,” en daarna galoppeerde hij op zijn paard snel weg. Diezelfde avond trof de zoon van de tuinman de oude vrouw aan bij de fontein. Ze begroette de jonge man en vroeg hem om wat te eten. “Neem mijn kopergeld, goede vrouw,” zei hij, ‘en klim maar achterop, dan breng ik je naar de stad.”

En zo reden de zoon en de oude vrouw naar de hoofdstad van een machtig koninkrijk. Daar aangekomen, hoorde de zoon van de tuinman een groep soldaten in de straten roepen: “Onze koning is oud en ziek! Hij zal een grote beloning geven aan degene die hem kan genezen en hem de kracht van zijn jeugd teruggeeft.”

Toen sprak de oude bedelaarsvrouw tot de jongeman:

‘Ik weet hoe jij de beloning zult krijgen. Ga naar de zuidelijke poort. Je zult daar drie honden aantreffen. Eentje is wit, eentje is zwart en eentje is rood. Je moet ze doden en dan verbranden en de as van elke hond apart verzamelen. Ga ermee naar het paleis en roep dat er een beroemde arts uit Albanië is gekomen om de koning te genezen en hij zal hem de kracht van zijn jeugd teruggeven. De artsen van de koning zullen je eerst als bedrieger zien, maar je zult ze overwinnen en uiteindelijk bij de koning komen. De koning zal zich als herboren voelen en zich weer twintig jaar oud voelen. Voor beloning met je de bronzen ring eisen die de kracht heeft om alles te geven wat je verlangt.”

De zoon van de tuinman volgde de aanwijzingen van de oude vrouw op, en alles gebeurde precies zoals zij het had gezegd. “Hoe kan ik je belonen?” vroeg de koning. De zoon van de tuinman vroeg hem om de bronzen ring en de koning gaf het hem.

De jongeman nam afscheid van de oude vrouw, en nam de bronzen ring. Hij vroeg de ring om een schip van goud met masten van zilver en zeilen van brokaat. De bemanning van het schip moest bestaan uit twaalf, jonge mannen met een edele uitstraling. Het schip moest volgeladen zijn met diamanten, robijnen en smaragden.

Onmiddellijk verscheen een schip op zee dat in alle details leek op de beschrijving die de zoon van de tuinman had gegeven. Hij ging aan boord en vervolgde zijn reis. Kort daarna arriveerde hij in een grote stad waar hij zich vestigde in een prachtig paleis.

Na enkele dagen ontmoette hij de zoon van de minister, die al zijn geld had uitgegeven en geld verdiende als drager van stof en afval. De zoon van de tuinman herkende hem en vroeg hem wie hij was. De zoon van de minister herkende de zoon van de tuinman niet, en zei: “Ik ben de zoon van een minister van een groot koninkrijk, maar ik heb mezelf verlaagd tot een arme man die kleren en afval moet dragen om wat geld te verdienen.”

De zoon van de tuinman zei: ‘Luister, hoewel ik niets meer van je weet, ben ik bereid je te helpen. Ik zal je een schip geven om je terug te brengen naar je eigen land op één voorwaarde.” De zoon van de minister accepteerde zijn hulp, en liet vrijwillig op zijn rug een brandmerk maken van de bronzen ring. De zoon van de tuinman beloofde voor hem een schip klaar te maken, waarmee hij terug naar zijn eigen land kon varen.

Toen hij naar buiten ging, nam hij de bronzen ring en zei: “Bronzen ring, gehoorzaam je meester en maak een schip klaar waarvan het half verrotte hout zwart geverfd zal zijn. Maak de zeilen van lompen en laat de bemanning bestaan uit oude, zieke mannen.”

De zoon van de minister klom in het oude schip en zette koers naar zijn eigen land. Ondanks de erbarmelijke toestand waarin hij terugkeerde, ontvingen ze hem in het koninkrijk met vreugde. “Ik ben de eerste die terugkomt,” zei hij tegen de koning. “vervul nu uw belofte en geef me de prinses ten huwelijk.”

Dus begonnen ze zich meteen voor te bereiden op de huwelijksfeesten. Wat de arme prinses betreft, ze was er verdrietig en boos genoeg over. De volgende ochtend, bij het aanbreken van de dag, kwam een ​​prachtig schip met alle zeilen bij voor anker voor de stad. De koning stond op dat moment toevallig voor het raam van het paleis.

“Wat is dit voor een vreemd schip,” riep hij uit, “met een gouden romp, zilveren masten en zijden zeilen, en wie zijn de jonge mannen als prinsen die het bemannen? Ga onmiddellijk en nodig de kapitein van het schip uit om naar het paleis te komen.” Zijn dienaren gehoorzaamden hem en al snel kwam er een betoverend knappe jonge prins binnen, gekleed in rijke zijde, versierd met parels en diamanten.

“Jongeman,’ zei de koning, ‘je bent welkom, wie je ook bent. Doe me een plezier om mijn gast te zijn zolang je in mijn hoofdstad blijft.” De zoon van de tuinman, die door de koning niet werd herkend, nam het aanbod aan.

De koning vertelde hem dat hij net op tijd was gekomen om het huwelijk van zijn dochter bij te wonen. Toen hij liet zien wie de toekomstige echtgenoot zou zijn, zei de vreemdeling: “Majesteit ik kan dit huwelijk niet toestaan. De man die u als uw toekomstige schoonzoon ziet, is een van mijn dienaren. Ik heb hem in dienst genomen toen ik in een grote stad verbleef. Hij liep er in lompen en verdiende zijn geld als drager van stoffen en afval. Ik kreeg medelijden met de man en nam hem in dienst als dienaar.”

“Het is onmogelijk!” riep de koning.”Het is de zoon van mijn minister.” ‘Wil je dat ik bewijs wat ik zeg? Deze jonge man keerde terug op een schip dat ik voor hem heb uitgerust, een niet-zeewaardig schip met een zwart gehavende romp en een oude en zieke bemanning.”

“Dat is helemaal waar,” zei de koning. “Het is vals”, riep de zoon van de minister. “Ik ken deze man niet!” “Majesteit,” zei de jonge kapitein, “beveel dat de verloofde van uw dochter wordt uitgekleed, en kijk of het merkteken van mijn ring niet op zijn rug is gebrand.”

De koning stond op het punt dit bevel te geven, toen de zoon van de minister, om zichzelf van zo’n vernedering te redden, toegaf dat het verhaal waar was. “En nu, meneer,” zei de jonge kapitein, “herkent u mij niet?” ‘Ik herken je,’ zei de prinses; “Jij bent de zoon van de tuinman van wie ik altijd heb gehouden, en met jou wil ik trouwen.”

“Jongeman, jij wordt mijn schoonzoon”, riep de koning. “De huwelijksfeesten zijn al begonnen, dus je zult vandaag met mijn dochter trouwen.”

En diezelfde dag trouwde de zoon van de tuinman met de mooie prinses.


Downloads