Een Ooievaar, met een heel eenvoudig goed en betrouwbaar karakter, was door een vrolijk gezelschap Kraanvogels gevraagd om in een nieuw aangeplant veld een graantje te gaan pikken. Maar het feest had geen goede afloop, alle vogels raakten verstrikt in de mazen van het vangnet van de Boer.
De Ooievaar smeekte de Boer om hem te sparen.
“Laat me alsjeblieft gaan”, smeekte hij. “Ik behoor tot de familie Ooievaar waarvan je weet dat ze eerlijk zijn. Het zijn vogels met een goed karakter. Bovendien wist ik niet dat de Kraanvogels zouden gaan stelen.”
“Jij mag dan wel een heel goede vogel zijn”, antwoordde de boer, “maar ik heb je betrapt met de stelende Kraanvogels en je zult dezelfde straf met hen moeten delen.”