De Beer In De Boshut

Er was eens een oude man. Hij was weduwnaar. Hij leefde samen met een oude vrouw. Zij was ook weduwe. Ze hadden elk een dochter uit hun eerste huwelijk. De oude man was een lieve, zachtaardige man. De vrouw was het omgekeerde daarvan. Ze was slecht en gemeen. De dochter van de oude man was net als haar vader: lief en zachtaardig. De dochter van de oude vrouw was net als haar moeder: slecht en gemeen. De stiefmoeder haatte de dochter van de oude man, maar hield zielsveel van haar eigen dochter.

Op een dag sloeg ze de stiefdochter het huis uit. Tegen de oude man zei ze: “Die ellendige dochter van jou deugt nergens voor. Je moet haar achterlaten in het bos. Kom zonder haar terug. Doe je dat niet, dan zul je daar veel spijt van krijgen!”

De arme oude man gehoorzaamde zijn vrouw. Hij was doodsbang voor haar. Met pijn in zijn hart bracht hij zijn dochter naar het bos en liet haar daar alleen achter. De dochter zwierf lange tijd door het bos tot ze een hutje zag. Ze klopte aan, maar niemand deed de deur open. Voorzichtig opende ze de deur. Er was niemand thuis. Er stond een tafel en een bank, een fornuis en een spinnenwiel. Naast het spinnenwiel stond een mand, gevuld met wol. Ze ging bij het spinnenwiel zitten om daar aardbeien te eten die ze had geplukt in het bos.

Het begon donker te worden toen ze een stem buiten hoorde.

“Wie brengt mij een bezoek? Laat het geen dief zijn! Laat het geen dief zijn!”

Toen de stem ophield, antwoordde ze: “Ik ben alleen achter gelaten in het bos, maar ik ben zeker geen dief! Laat me hier alsjeblieft een nachtje slapen.”

Niet kort daarna opende de deur zich, en wie kwam binnen? Het was een beer! Het meisje schrok hier natuurlijk enorm van, maar toen de beer “Goedenavond, meisje”, zei, voelde ze zich minder ongerust. “Goedenavond, wie je ook bent”, antwoordde ze.

“Hoe ben je hier gekomen?”, vroeg de beer. “Was het uit eigen vrije wil of onder dwang?”

Het meisje vertelde hem huilend alles. De beer ging naast haar zitten en streelde haar gezicht met zijn poot.

“Niet huilen, mooie dame. Je zult ooit gelukkig zijn. Maar intussen moet je precies doen wat ik je vraag. Zie je de mand met wol? Je moet de wol spinnen tot draad. Dan moet je het draad weven tot een lap stof. De stof moet je bleken. Van de gebleekte stof moet je een overhemd voor me naaien. Ik kom morgen om precies dezelfde tijd terug. Dan moet het klaar zijn. Als het op tijd klaar is, zal ik je belonen. Tot morgen!”, zei de beer. Daarna maakte hij een diepe buiging voor het meisje en vertrok.  

“Hoe kan ik dat allemaal in vierentwintig uur doen?”, vroeg het meisje zich af. “Alle wol spinnen tot een draad? Daarna het draad weven en de stof bleken? En dan een overhemd van de stof naaien? Maar ik moet het doen en ik zal het doen. Laat ik maar meteen beginnen!”

En zo pakte ze de wol en begon te spinnen bij het licht van de maan. De tijd ging snel voorbij en de draad was gesponnen voor de zon zich liet zien. Ze was verbaasd om te zien hoe snel het was gegaan. Maar nu moest ze een weefgetouw vinden om verder met haar taak te gaan. Waar zou ze een weefgetouw kunnen vinden? Nadenkend viel ze in slaap.

Toen ze wakker werd stond de zon al hoog aan de hemel. Er stond een ontbijt klaar op tafel en een weefgetouw onder het raam. Ze at snel haar ontbijt op en ging direct daarna aan het weefgetouw zitten. Ze was helemaal niet zo lang bezig om een lap stof te weven. Ze nam de stof mee naar een weiland en drenkte het in een beekje. Daarna spreidde ze de stof uit in de zon. Binnen een uur was de stof gebleekt. Daarna nam ze de stof mee terug in de hut, knipte er een overhemd uit en begon ijverig te naaien. De schemering viel en ze was niet de laatste steek aan het aanbrengen toen de deur openging en de beer binnenkwam.

“Is het overhemd klaar?”, vroeg de beer.

Ze gaf het hem.

“Dank je wel!”, zei de beer. “Nu moet ik je belonen. Je zei dat je een slechte stiefmoeder hebt. Als je wilt, zal ik mijn beren sturen om haar en haar dochter in stukken te scheuren.”

“Oh, nee! Doe dat alsjeblieft niet! Zo wreed wil ik niet zijn!”, antwoordde ze verschrikt.

“Goed dan!”, zei de beer. “Maak wat pap voor me. Het is mijn avondeten. In de keuken zul je alles vinden wat je nodig hebt om het te maken. Ik zal in de tussentijd mijn beddengoed halen. Want ik slaap vanavond thuis.”

De beer verliet de kamer en het meisje maakte het vuur in de oven aan en begon de pap klaar te maken. Op dat moment hoorde ze een geluid onder de bank. Daar rende een arm, mager muisje naar buiten, dat op zijn achterpoten ging staan ​​en met een mensenstem zei: “Meesteres, help me voordat ik dood ga van de honger. Geef me alsjeblieft iets te eten!”

Het meisje had medelijden met de muis en gaf hem een ​​lepel pap. De muis at het op, bedankte haar en rende weg naar zijn hol. Al snel kwam de beer binnen, met een lading hout en stenen. Deze legde hij op het fornuis. Hij at de pap op en ging op het fornuis bovenop het hout en de stenen liggen. Hij pakte een sleutelbos en gaf het aan het meisje.

“Pak deze sleutelbos aan en doof het vuur. Je moet de hele nacht door de kamer lopen en met de sleutels blijven rinkelen tot ik morgenochtend opsta. Als je dan nog leeft, dan zul je heel gelukkig zijn.”

De beer begon direct te snurken en de dochter van de oude man bleef met de sleutels rinkelend door de hut lopen. Al snel rende de muis uit zijn hol en zei: “Geef me de sleutels, meesteres, ik zal ze voor u rinkelen. U moet zich de hele nacht verstoppen achter de kachel om u te beschermen tegen de rondvliegende stenen.”

Dus begon de muis op en neer te rennen langs de muur, onder de bank door. Het meisje verstopte zich achter de oven. Omstreeks middernacht werd de beer wakker en gooide een steen midden in de kamer. Maar de muis bleef rondrennen en de sleutels rinkelen.

De beer vroeg: “Leef je nog?”

“Jazeker”, antwoordde het meisje zich schuil houdend achter de oven. De beer begon stenen en blokken hout dik en snel van het fornuis te gooien, en elke keer dat hij dat deed, vroeg hij: “Leef je nog?”

Zo ging het door tot het ochtend werd.

De muis gaf de sleutelbos aan het meisje en rende terug naar zijn hol. De dochter van de oude man begon door de kamer te lopen en rinkelde met de sleutels. De beer werd wakker en klom van het fornuis.

“Och dochter van de oude man. Wat ben ik blij dat ik jou heb ontmoet. Ik ben een koning, maar door betovering veranderd in een beer. De betovering kon alleen worden verbroken als een levende ziel twee nachten in deze boshut zou doorbrengen en de taken zou volbrengen die ik moest opdragen. Nu zal ik over een paar dagen terug keren in mijn mensengedaante. Ik zal terugkeren naar mijn koninkrijk waar ik graag met je zou willen trouwen. Kijk alsjeblieft eens in mijn rechteroor.”

Het meisje deed dat en daar zag ze een prachtig land met miljoenen mensen, hoge bergen, diepe rivieren, weilanden met schapen en  rijke steden.

“Wat zie je?”, vroeg de beer.

 “Ik zie een prachtig land.”

“Dat is mijn koninkrijk. Kijk in mijn linkeroor.”

Ze keek en kon niet genoeg bewonderen wat ze zag:  een prachtig paleis, met veel koetsen en paarden op de binnenplaats, en in de koetsen rijke gewaden, juwelen en allerlei zeldzaamheden.

“Wat zie je?”, vroeg de beer.

Ze beschreef het allemaal.

“Welke koets vind je het mooiste?”, vroeg de beer.

“Die met vier paarden”, antwoordde ze.

“Dan is die van jou”, antwoordde de beer .

Kort daarna stopte er een gouden koets voor het huisje, getrokken door vier prachtige paarden. Ook gaf de beer haar een japon van goudstof en diamanten oorringen.

“Je vader zal je zo dadelijk komen halen. Over een paar dagen, als de macht van de betovering voorbij is en ik weer koning ben, zal ik naar je toekomen en je meenemen naar mijn koninkrijk.”

Hierna verdween de beer in het bos. De dochter keek uit het raam om te zien of haar vader zou komen. Drie dagen geleden was de oude man teruggekeerd uit het bos toen hij zijn dochter daar alleen had achtergelaten. De derde dag ging hij terug om zijn dochter op te halen.

Tegen de avond keken de oude vrouw en haar dochter uit het raam. Een hond blafte ze toe. Het was de lieveling van de dochter van de oude man. “De oude man heeft zijn dochter opgehaald”, blafte de hond. “Ze draagt een gouden jurk en diamanten!”

De oude vrouw gaf de hond een boze schop. “Je liegt, jij grote lelijke hond! De botten van zijn dochter brengt hij mee naar huis!”

Toen liepen ze naar de binnenplaats en konden hun ogen niet geloven. Want daar stond een gouden koets met daarin de dochter van de oude man, helemaal in het goud gekleed. De oude vrouw deed alsof ze dolblij was haar stiefdochter te zien en vroeg haar waar hoe ze aan al die rijke en mooie dingen was gekomen.

Het meisje vertelde haar dat ze het allemaal van de beer in de boshut had gekregen.

De volgende dag bakte de oude vrouw heerlijke koeken, gaf ze aan haar eigen dochter en zei tegen de oude man: “Als jouw waardeloze dochter zoveel geluk heeft gehad, weet ik zeker dat mijn lieve, knappe schat nog veel meer van de beer zal krijgen. Neem haar mee naar het bos, en kom terug zonder haar.”

Dus bracht de oude man zijn stiefdochter naar het bos om haar daar alleen bij de boshut achter te laten. Vol vertrouwen in de kracht van haar charmes stapte ze direct het boshutje in. Er was niemand binnen. In de hoek stond dezelfde tafel. Er stonden dezelfde bankjes en het fornuis stond bij de deur en het spinnenwiel onder het raam. De mand ernaast was gevuld met wol.

Ze ging op een van de bankjes zitten en stak een voor een de koeken in haar mond.

Het werd donker toen ze een stem hoorde zeggen: “Wie brengt mij een bezoek? Laat het geen dief zijn! Laat het geen dief zijn!”

Toen de stem ophield, antwoordde ze: “Ik ben zeker geen dief. Ik ben alleen achtergelaten in het bos. Laat me hier een nachtje slapen.”

Toen ging de deur open en de beer kwam binnen. Het meisje stond op, liet hem haar beste glimlach zien en wachtte tot hij als eerste zou buigen. De beer keek haar strak aan, maakte een buiging en zei: “Welkom, jonge dame, maar ik heb niet veel tijd om hier te blijven. Ik moet terug naar het bos. Om hier te kunnen slapen moet je van de wol in de mand een draad spinnen, van het draad een doek weven, de stof wassen en bleken en er vervolgens een overhemd van naaien.”

Dit gezegd hebbende, draaide de beer zich om en ging naar buiten het bos weer in.

“Daar ben ik niet voor gekomen”, zuchtte het meisje, “om te spinnen, weven en naaien.” Hierna maakte ze het zich comfortabel op een van de banken en viel in slaap.

De volgende dag, in de avondschemering, kwam de beer terug en vroeg: “Is het overhemd klaar?”

Ze gaf geen antwoord.

“Maak onmiddellijk mijn avondeten klaar. Je zult alles wat je nodig hebt in de keuken vinden. Ik moet mijn beddengoed gaan halen, want vannacht slaap ik thuis.”

De beer ging naar buiten en de dochter van de oude vrouw stak het vuur in de kachel aan en begon pap te maken. Toen kwam het muisje naar buiten, ging op zijn achterpoten staan ​​en zei: “Jongedame, help me en geef me wat te eten, anders zal ik sterven van de honger.”

Maar het onvriendelijke meisje pakte alleen een lepel en smeet deze naar de arme muis, die van schrik wegrende.

De beer kwam al snel terug met een enorme lading stenen en hout. Hij legde ze op het fornuis. Nadat hij zijn pap had opgegeten ging hij op de stenen en het hout liggen. “Hier, neem deze sleutels en loop de hele nacht door de hut en blijf ze rinkelen. Als je morgenochtend nog in leven bent, zul je gelukkig zijn.”

De beer snurkte meteen en het meisje liep slaperig op en neer, de sleutels rinkelend. Maar rond middernacht werd de beer wakker en wierp een steen naar de plek waar hij het gerinkel hoorde. Het raakte de dochter van de oude vrouw waarop ze dood op de grond viel.

De volgende ochtend werd de beer wakker en zag het dode meisje. Hij opende de deur van de boshut en stampte drie keer hard op de drempel. Het donderde en bliksemde en in een oogwenk werd de beer een knappe, jonge koning. Er stopte een koets voor de deur. Deze werd getrokken door zes paarden. De koning stapte in de koets en reed weg van het bos, terug naar zijn koninkrijk.

Op de derde dag vroeg de oude vrouw de oude man haar dochter op te halen. “Ze is in de tussentijd ongetwijfeld getrouwd met een koning, wat inhoudt dat ik de moeder van een koningin zal zijn.”

De oude man, gehoorzaam als altijd, ging daarna direct op weg. Toen de avond viel, staarde de oude vrouw uit het raam. De hond begon te blaffen. “De oude man komt terug met niets meer dan de botten van je dochter”, blafte de hond haar toe.

“Je bent een liegbeest”, riep de oude vrouw en ze rende het huis uit naar de binnenplaats om haar dochter te begroeten.

“Waar is mijn liefste dochter?”, vroeg ze de oude man.

De oude man krabde zich op het hoofd en antwoordde: “Ze heeft een ongeluk gehad. Ik heb hier alleen nog maar haar botten. Ze is waarschijnlijk opgegeten door wolven.”

De oude vrouw, gek van verdriet, pakte de botten om ze op een naburig kruispunt te begraven. Toen viel ze met haar gezicht op het graf en veranderde in steen.

Ondertussen stopte een koninklijk rijtuig op de binnenplaats. De koning nam zowel de oude man als zijn dochter mee in het rijtuig en ze reden weg naar zijn koninkrijk, waar het huwelijk direct plaatsvond. De oude man leefde gelukkig in zijn laatste jaren, als schoonvader van een koning, en met zijn lieve dochter, die nu een prachtig  en gelukkig leven had. Het leven van een koningin!


Downloads