Het bos was in diepe winterstilte en Gnoom stond voor zijn hol. Zijn ogen schitterden van plezier, net als de sneeuw op de dennentakken. De lucht was blauw en de zon leek van goud. Alleen onder de bomen die heel dicht bij elkaar stonden, scheen geen zon en er daar lag ook geen sneeuw. Alles bleef daar donker.
“Ik ga liever in de zonneschijn wandelen”, dacht Gnoom. “Maar ik moet nog langs Kobold, hij woont onder de donkere bomen.”
Hij ging het bos in en liep een uur. Hij had korte beentjes en hij had een dikke jas aan en hij kon daardoor niet snel lopen. Kobold had zijn holletje net dichtgestopt met mos dus Gnoom kon niet zomaar naar binnen.
“Ik denk echt dat hij een winterslaap houdt maar dat is wel een beetje raar voor een kabouter. Of zou hij verhuisd zijn? Dat zou jammer zijn. Ik haal het mos toch maar weg en ga eens kijken”, zei Gnoom tegen zichzelf.
Al snel had hij een gaatje in het mos gemaakt.
“Hey, wie is daar aan het inbreken?”, riep een stemmetje binnen in het hol.
“Ha, leef je nog?”, riep Gnoom terug. “Man, wat heb jij je goed verstopt. Kom voor de dag, kameraad. Ik heb je wat te vertellen.”
Kobold pruttelde nog wat, maar kwam eindelijk toch tevoorschijn. “Brrr, wat is het koud”, zei hij klappertandend. “Ik begrijp niet, wat je hier doet!”
“Koud!”, zei Gnoom, “ben je dwaas. Het is heerlijk weer!”
“Ja, jij hebt een dikke jas aan”, bromde Kobold, “en wollen wanten.”
“Nee hoor”, zei Gnoom, “ik heb hard gelopen dan krijg je het warm. Zou jij ook moeten doen.”
“Het lijkt wel of het gesneeuwd heeft”, zei Kobold. “Zeker een dik pak. Kom in april maar terug, ik ga weer naar binnen hoor.”
“April?”, riep Gnoom. “Het is nu pas begin december. Komt niets van in, trek gewoon je dikke jas aan en ga mee. We gaan naar mijn hol, daar schijnt de zon.”
“Schijnt de zon? En wat gaan we in je hol dan doen?”, vroeg Kobold, toch wel nieuwsgierig.
“Ik heb daar iets moois voor Boswachters-kind”, zei Gnoom met een lachend gezicht.
“Wat zeg je?”, riep Kobold. “Voor Boswachters-kind? En dat zeg je nu pas? Vooruit! Gauw!… Ik kom mee!”
“Kalm aan hoor”, lachte Gnoom. “We hebben tijd genoeg, al is het niet tot april. Trek eerst maar een winterjas aan, anders bevries je nog.”
Kobold wilde eerst niet luisteren maar hij ging uiteindelijk zijn jas maar halen. Onderweg begon hij hoe langer hoe sneller te lopen, zodat Gnoom uitriep: “Ik kan niet meer, Kobold. Je loopt zo hard als een muis. Je moet me even op adem laten komen.” Maar Kobold was erg nieuwsgierig wat Gnoom voor Boswachters-kind had gemaakt. Gnoom lachte erom en liep zo snel mogelijk mee. Al gauw kwamen ze bij het hol en de zon scheen nog mooier dan een paar uur geleden.
“Wat is het toch prachtig hier”, riep Gnoom.
“Wat is prachtig?”, bromde Kobold. “Al die sneeuw?”
“Ik zal je eerst laten zien wat ik voor Boswachters-kind heb”, zei Gnoom lachend. “Anders ben je toch niet tevreden.” Meteen liep hij zijn holletje binnen en kwam terug met iets, dat hij vlak voor Kobold neerzette. Deze keek er, vol verbazing, naar en liep toen voorzichtig om het ding heen, terwijl hij alsmaar mompelde: “Precies hetzelfde!… Echt hetzelfde!… Sprekend het konijntje!…”
“Hoe vind je het?”, vroeg Gnoom. “Is dat geen mooi geschenk voor Boswachters-kind?”
“Mooi?”, riep Kobold. “Het is prachtig! En heb jij dat gemaakt?”
“Het is hetzelfde konijntje, dat wij zo graag beter hadden zien worden. Ik heb het nagemaakt van hout. En het lijkt net een echt konijntje, nietwaar?”
“Het lijkt alsof het zo weg kan springen en wat een prachtige glimmende oogjes”, zei Kobold.
“Dat zijn kralen”, zei Gnoom. “Het plankje heeft vier wielen en een touwtje zodat we hem kunnen voorttrekken.”
Ze trokken het konijntje om de beurt door de sneeuw en ze hadden dikke pret. Toen zei Kobold: “Wat zal Boswachters-kind blij zijn! Wanneer komt ze het ophalen?”
“Boswachters-kind weet van niets”, zei Gnoom. “Wij gaan samen het konijntje bij haar brengen. Het is vandaag 5 december en dat is een feestdag voor kinderen.”
“Ja, de mensen noemen dat Sinterklaasavond”, zei Kobold. “Dan zetten de kinderen hun schoen bij de schoorsteen en de volgende dag zit er dan iets lekkers en iets moois in.”
“Precies”, zei Gnoom. “Daarom gaan wij vanavond het konijntje bij Boswachters-kind brengen, als het donker is.”
“Maar het konijntje is nog niet helemaal klaar.”
“Wat!”, riep Kobold, “nog niet helemaal klaar? Maak het dan maar snel af want het wordt zo donker.”
“De rest van het werk moet jij maar doen”, zei Gnoom ernstig.
“Ik?”, zei Kobold, “ik kan geen konijntjes maken, zoals jij. Ik ben niet zo knap.”
“Jij niet knap?”, riep Gnoom nu. “Wie kan er dan zulke mooie letters in de bomen snijden?”
“Je wilt toch niet dat ik letters in het konijntje ga snijden?”, vroeg Kobold verontwaardigd. “Dat doe ik niet hoor, voor geen prijs”
“Maar toch wel in het plankje? Kom, begin maar gauw”, zei Gnoom. “Je moet er opzetten: geschenk van de kabouters voor Boswachters-kind.”
“Dat doe ik graag”, zei Kobold en begon meteen ijverig in het hout te snijden. Hij lag languit op de sneeuw maar voelde geen kou omdat hij zo hard werkte. Hij vroeg elke keer of het mooi werd en Gnoom zei: “Het wordt prachtig”. Toen de letters klaar waren, zei Gnoom: “Jij bent echt een kunstenaar, de plank is nog mooier geworden dan het konijntje.”
Nu moesten ze nog wachten tot het donker was. Wachten duurt lang dus hielden ze in de tussentijd een sneeuwballengevecht en kropen daarna maar in het hol. Daar maakten ze een plan hoe ze het konijntje het huis in konden krijgen. Dat zou wel lukken, het waren tenslotte slimme kabouters. Ze gingen, in het maanlicht, op weg. Bij het huis aangekomen, zagen ze dat er nog licht brandde.
“Misschien laten ze het licht wel de hele nacht branden”, zei Gnoom. Maar Kobold fluisterde nijdig: “Je praat te hard, ze hoeven ons binnen niet te horen.”
Ze kropen met hun Sinterklaasgeschenk onder de struiken en wachtten tot het donker werd in het boswachtershuis. Daarna slopen ze naar het huis en keken of er een raam op een kier stond maar alles zat dicht.
“‘Het zal nog moeilijk worden om binnen te komen”, meende Kobold.
“Kom maar mee”, zei Gnoom, “ik heb een idee.”
Boven in de kippenren zat een groot gat waar ook een kabouter doorheen kon. Dus de kabouters sjouwden ook het konijntje omhoog en zaten heel stil boven in het kippenhok want de kippen zouden anders wakker worden. Ze zaten wel erg hoog in het kippenhok en moesten zich aan een touw naar beneden laten zakken. Even later liepen ze heel zachtjes verder, met het konijntje, en kwamen bij de deur van de woonkamer maar ze waren te klein om bij de deurknop te komen.
“Klim maar op mijn rug”, zei Kobold.
Gnoom klom op Kobolds rug en draaide, heel voorzichtig, aan de deurknop en de kabouters gingen met het konijntje naar binnen. Aan de ene kant van de schoorsteen stond de schoen van Boswachters-kind, aan de andere kant de klomp van de gemene jongen.
“Met hem hebben we niets te maken”, zei Kobold. “Zet het konijntje maar bij het schoentje, dan vindt Boswachters-kind het morgen wel. Wat zal ze blij zijn! Ik zou morgenochtend hier wel willen zijn!”
“Jij moet niet verlangen naar onmogelijke dingen”, zei Gnoom. “Laten wij nu maar maken dat we weg komen.”
Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan maar ze kwamen ongehinderd bij het kippenhok. Ze moesten nu langs het touw omhoog klimmen en dat was moeilijk voor de kabouters. Ze maakten zoveel herrie dat de kippen en de haan er wakker van werden. De kippen werden nu echt onrustig. Er was iets niet pluis in het hok. De kabouters renden zo snel mogelijk weg maar de haan sprong, met veel gefladder, van de stok en alle kippen kakelden en fladderden in het rond. De kabouters gingen door het gat naar buiten terwijl de haan en de kippen achter hen aan renden. In het huis hoorden ze het gestommel van mensen die hun bed uit sprongen. Ze renden zo hard ze konden en kwamen hijgend bij het hol.
“Pff, dat was hard rennen”, zei Gnoom toen ze binnen waren. “Dat was me wel een avontuur.”
“Het was jouw schuld”, zei Kobold, “jij maakte teveel herrie.”