Er was eens een goede Koning. Hij had de mooiste vrouw van de wereld, met gouden haren en een stralend, vriendelijk gezicht. Ze kregen een kindje, maar de Koningin werd daarna erg ziek. Op haar sterfbed vroeg ze, huilend, aan de Koning om haar te beloven dat hij weer zou trouwen na haar dood. Zijn toekomstige vrouw moest wel minstens net zo mooi zijn als zij.
De Koningin bedoelde het goed, haar dochter zou zo tenminste opgroeien met een moeder. Natuurlijk wilde de Koning zijn vrouw, van wie hij zielsveel hield, dit beloven.
De Raadslieden gingen een tijdlang op zoek naar een nieuwe Koningin die minstens even mooi was. Maar tot hun spijt vonden ze in de hele wereld niet één vrouw die kon tippen aan de schoonheid van de oude Koningin.
De Koning had een dochter met net zulke mooie gouden haren als haar moeder.
Hij zag zijn dochter niet vaak omdat hij veel verdriet had en het druk had met een nieuwe vrouw zoeken. Op een dag kwam hij haar tegen in de rozentuin en maakte een praatje.
Nog nooit was hij zo dichtbij zijn eigen dochter geweest, die ondertussen een jonge vrouw was. Ze leek op haar moeder en natuurlijk ook nog eens op de koning zelf!
De Koning werd verliefd op haar. Hij wilde met haar trouwen, maar de Raadslieden schrokken en zeiden dat God dit verboden had. De Koning trok zich daar niets van aan.
Ook de dochter was van streek door dit plan maar ze wilde haar vader niet kwetsen.
Gelukkig had zij een Beschermfee. De Fee vertelde het meisje dat haar vader drie mantels zou moeten maken om met haar te kunnen trouwen. Het was bijna onmogelijk om deze drie mantels te maken. De eerste zou net zo mooi moeten schitteren als de sterren.
Maar het lukte de Koning om er eentje te maken.
Bang geworden, gaf zijn dochter toen, op advies van de fee, het bevel er één te maken die net zo glansde als de maan. Weer liet de Koning, gek van verliefdheid, alle bedienden werken om deze mantel te ontwerpen. Het lukte hem ook deze keer.
Toen het meisje het zilverkleurige kledingstuk aanraakte, voelde ze de zachte lichte stof die er ook nog eens uitzag als parelmoer.
In alle staten vroeg ze toen om een mantel die net zo scheen en net zo mooi en warm was als de zon. Haar Beschermfee dacht dat dit de Koning echt nooit zou lukken.
Maar drie dagen later was er een prachtige mantel klaar. De Prinses moest haar ogen tot spleetjes knijpen om naar het fonkelende kledingstuk te kunnen kijken.
Het leken net zonnestralen die er vanaf schenen.
Wanhopig ging het meisje weer naar de Fee. Die had een goed plan. Ze zouden de Koning om een mantel van Ezelsbont vragen.
De Koning had een ezel waar hij heel veel van hield. Het dier at uit een gouden schotel, bezet met diamanten, en dronk uit een kristallen fontein. De Koning had hem al sinds hij klein was . Het beestje had hem heel vaak gered en geholpen in de oorlog.
Nu zou de Koning zijn lieveling moeten doden zodat zijn dochter een mantel van Ezelsbont kon dragen. De Koning twijfelde. Toch liet hij zijn trouwe viervoeter slachten om er een Bontmantel van te maken.
Toen de Koning aankondigde dat hij nu dan toch echt met haar zou trouwen, besloot zijn dochter te vluchten. De Fee gaf het arme kind een gouden ring, een gouden spinnewieltje en een gouden haspeltje mee. De goede Fee zei: “Wanneer je iets moet maken, iets moet doen of wanneer je succes nodig hebt, gebruik dan één van deze drie dingen.
Ga nu, maar pas goed op, mijn kind!”
Toen toverde ze ook nog drie mantels die ze in een kleine notendop deed en aan haar gaf.
Ze liet het meisje de mantel van Ezelsbont aantrekken. Hierdoor zag de Prinses eruit als een boerenmeid. Ook moest ze haar gezicht en handen insmeren met roet.
De Prinses verliet het paleis en kwam in een groot bos terecht, waar ze in een holle boom in slaap viel. Een andere Koning, van het aangrenzende Koninkrijk, ging op jacht en zijn honden merkten het meisje op. De Koning kreeg te horen van de jagers dat er een dier lag, zoals zij nog nooit hadden gezien. Het leek op een ezel, maar dan slanker en kleiner. Het “dier” sliep en bewoog zich als een mens.De nieuwsgierige jonge Koning liet het “dier” levend vangen. Daarna noemden de jagers haar Bontepels. Ze vonden haar maar vies en raar.
De Prinses wilde niet ontmaskerd worden en ging in de keuken van een herberg helpen.
Ze zei bijna geen woord. Het arme meisje moest as opvegen in de keuken en ander vuil werk doen. In ruil daarvoor kon ze slapen in een hokje zonder daglicht en kreeg ze wat restjes eten.
De herberg lag vlakbij het paleis en elke ochtend werd er soep van de herberg naar het paleis gebracht. De Prinses deed wat haar gevraagd werd en bracht de soep.
Maar ze was steeds bang om ontdekt te worden. Dat maakte haar erg ongelukkig.
Wanneer het meisje huilde, vielen haar tranen in de wonden en striemen die ze van het harde werk op haar handen had. Maar Bontepels klaagde nooit.
Op een dag werd er een Koninklijk bal gegeven. Bontepels vroeg de kok of ze even mocht kijken. Met haar olielampje ging ze naar het hokje, waste de roet van haar gezicht en handen en trok de Bontmantel uit. Haar schoonheid kwam weer tevoorschijn.
Ze maakte de noot open en trok de Sterrenmantel aan.
Toen ze boven kwam, dacht iedereen dat ze een Koningsdochter was. Bontepels voelde zich weer net als vroeger. De Koning danste met haar en had nog nooit zo’n mooi meisje gezien.
Het bleek dat deze jonge Koning ook grappig en vriendelijk was.
Maar toen de dans voorbij was, ging ze weer weg en niemand wist waarheen.
De Koning wilde het meisje natuurlijk snel weer zien en ging op zoek.
De Schildwachten wisten ook niet waar ze was gebleven.
Bontepels had haar Bontmantel weer aangedaan, haar handen en gezicht met roet bedekt en was weer ijverig aan het werk gegaan.
De kok wilde dat ze eerst broodsoep maakte, voordat ze de as op veegde.
Ze had nog nooit soep gemaakt dus pakte ze de gouden ring erbij als hulp. Ze liet deze in de soep vallen. De Koning vond de gouden ring en vroeg de kok wie de soep had gemaakt.
De kok antwoordde dat hij dit had gedaan. De Koning geloofde er niets van.
De soep was zoveel lekkerder dan gewoonlijk en de kok bekende dat Bontepels de soep had gekookt.
Bontepels moest bij de Koning komen en ze vertelde dat ze geen vader en moeder meer had. Ze zei dat ze nergens goed in was en dat ze niets wist over een gouden ring.
Ze voelde zich namelijk vreselijk schuldig tegenover haar vader.
Toen er weer een feest was, ging Bontepels opnieuw kijken.
Ditmaal trok ze de zilveren Maanmantel aan en danste opnieuw met de Koning.
Na de dans verdween ze weer en trok ze weer de lelijke Bontmantel aan.
Ze nam het gouden spinnewieltje en maakte opnieuw broodsoep. De Koning vond deze keer het spinnewieltje in de soep. Hij liet Bontepels opnieuw bij zich brengen. Ze verklaarde dat ze niets wist van een spinnewieltje en dat ze het verdiende om een schop met een laars te krijgen.
Toen het derde feest gevierd werd, wilde Bontepels weer gaan, maar de kok zei dat ze een heks was omdat zij nu opeens de allerbeste soep kon maken.
“Tot nu toe maakte ik de beste soep! As vegen is goed genoeg voor iemand als jij!
Vanaf nu zijn dat soort klussen het enige wat je doet! Begrepen?”
Het meisje beloofde nooit meer soep te koken. Na deze belofte liet hij haar toch maar naar het feest gaan. Bontepels was zo blij dat ze nu de Zonnemantel aantrok.
De Koning danste met haar en stiekem schoof hij de ring voorzichtig om haar vinger.
Hij wilde haar vasthouden, maar ze rukte zich los en rende weg. Ze was meer dan een half uur weggebleven, daardoor kon ze de Zonnemantel niet meer uittrekken.
Ze gooide de lelijke Bontmantel eroverheen en smeerde zich haastig in met roet.
Zoals afgesproken maakte de kok de soep maar het meisje bracht de soep naar de Koning. Ze liet het gouden haspeltje per ongeluk in de schaal vallen.
De Koning zag Bontepels aan komen schuifelen, dit was hij wel gewend van het verlegen kind. Toen ontdekte hij de ring aan haar vinger.
Hij streelde haar hand en opeens zag hij een zonnestraal onder de mantel. Hij liet het kledingstuk van haar schouders glijden.
Nu kon de Prinses zich niet meer verbergen. Ze veegde de roet en de as van zich af en ze was adembenemend mooi. De Koning vroeg haar direct ten huwelijk. Zelfs de kok was blij!
De Koning en zijn kersverse verloofde betaalden, vanaf dat moment, ook alle bedienden meer geld. Bontepels wist immers hoe het was om hard te werken voor weinig geld.
Toch had de Prinses heimwee. Ze miste het paleis. Ze miste de rozen en groene grasvelden.
Ze miste zelfs haar eigenaardige vader.
Ze liet een paar jagers naar het naburige Koninkrijk gaan. De ongelukkige Koning was nog steeds op zoek naar een vrouw. Bontepels voelde zich schuldig. Schuldig vanwege de ezel, schuldig over alles. Ze bad tot God en hoopte dat haar vader een vrouw vond.
Tenslotte verzamelde ze al haar moed en ging samen met haar toekomstige echtgenoot naar haar oude huis.
Bontepels was bang haar vader onder ogen te komen, maar haar vader was niet boos en begroette haar hartelijk. “Dat je niet met me trouwt, is geen probleem. Ik zie in dat ik fout was. Jij bent gelukkig en dat is wat telt.”
Vanaf dat moment waren de twee Koninkrijken in vrede en vormden nu één groot land.
Maar de Beschermfee van Bontepels wilde graag nog iets doen.
Ze kon de oude Koningin, spijtig genoeg, niet weer levend maken maar ze kon wel helpen zoeken naar een nieuwe vrouw voor de Koning.
Acht maanden later trouwde Bontepels met haar lieve verloofde en haar vader trouwde met een beeldschone vrouw: Koningin Dorina. En…ze leefden allemaal nog lang en gelukkig!