Beschermende Vleugels

Het was intens koud. De huizen waren bedekt onder een dik pak sneeuw. IJskristallen hingen in scherpe punten op de loer om elk levend wezen te doorboren dat zich nog op pad durfde te vertonen. Maar de straten waren leeg en verlaten. Geen mens of dier waagde zich nog buiten in de kou. De mussen konden niet anders dan zich verschuilen in spleten en gaten om zich te beschermen tegen de vrieskou. De duiven zochten elkaar op in beschutte hoekjes en kropen zo dicht mogelijk bij elkaar. Veel vogels waren doodgevroren.

Beschermende Vleugels

Een dozijn of meer duiven verzamelden zich onder de overkapping van de veranda van een huis en probeerden met weinig succes warm te blijven. Enkele mussen zagen de duiven daar zitten en vlogen op ze af.

‘Lieve duiven,’ tjilpten de mussen. ‘Mogen wij ons bij jullie nestelen. Jullie lichamen zien er zo groot en warm uit.’ De duiven keken naar de mussen. ‘Jullie zijn zo goed als bevroren. De koude van jullie veren zal ons nog kouder maken en we zijn zelf ook al bijna bevroren,’ mompelden de duiven bedroefd. ‘Maar dit overleven we niet,’ snikten de mussen.

‘Wij ook niet.’

‘Het ziet er zo warm uit. Jullie vleugels zijn zo groot en breed, lieve duiven. Wij zijn zo klein en we hebben het zo erg, zo heel erg koud!’ ‘Kom,’ kirde een duif ten slotte. Een van de musjes fladderde bevend dichtbij en nestelde zich onder de brede, witte vleugel. ‘Kom,’ kirde een andere duif en bood een volgend musje bescherming. ‘Kom! Kom!’, echoden nog meer duiven, tot meer dan de helft van de duiven een musje beschermend onder hun eigen half bevroren vleugel plaats gaf.

De andere duiven verklaarden hun zusters voor gek. ‘Jullie zijn erg dom,’ zeiden ze. ‘Jullie bedoelen het goed, maar waarom zouden jullie het leven van jezelf riskeren voor het redden van deze waardeloze mussen?’ ‘Ach, ze zijn zo klein en hebben het zo erg, heel erg koud,’ antwoordden de duiven. ‘Velen van ons zullen deze nacht sterven. Laten we, zolang we nog leven, het beetje warmte ervan delen met onze medevogels in bittere nood.’

De nacht werd kouder en de zon ging onder. De wind joeg rond het huis waar de duiven en mussen de dood op ze stond te wachten. Een uur na zonsondergang kwam er een man naar het huis toegesneld. Terwijl de deur van het huis zwaar achter hem dichtsloeg, zag een klein kind dat vanuit het raam keek, iets vanaf de overkapping van de veranda op de vloer vallen. ‘O, papa,’ riep het meisje verbaasd, ‘er is een arme bevroren duif op onze veranda gevallen!’

De vader liep naar buiten om de gevallen duif op te rapen. Daar zag hij de andere duiven onder de overkapping. Ze konden zich niet meer bewegen. De vader pakte de duiven een voor een op en bracht ze naar binnen waar het warm was en sommige langzaam weer tot leven kwamen. Meer dan de helft van de duiven konden al snel weer hun verstijfde vleugels opheffen. Toen fladderde onder de vleugels van elke tot leven gewekte duif een mus tevoorschijn.

‘Kijk, papa!’ riep het kind. ‘Elke duif die tot leven is gekomen, draagt een klein musje dicht bij het hart.’ Voorzichtig keken de vader en het kind onder de vleugels van de duiven die het niet gered hadden. Ze hadden stuk voor stuk geen mus onder de vleugels.

Koud en woest waaide de wind buiten, maar elke duif die een mus barmhartig onder haar eigen rillende vleugels in bescherming had genomen, kon zich verheugen in de blijde zonneschijn van de dagen die gingen volgen.

Beschermende Vleugels

Downloads