Oom Wiggily gaat sleeƫn

“O, het is opgehouden met sneeuwen! Het is opgehouden met sneeuwen! Nu kunnen we gaan sleeĆ«n; nietwaar, moeder?”

“Op onze nieuwe kerstsleeĆ«n! O, wat leuk!”

Een jongen en een meisje renden weg van het raam, waar ze met hun neus tegenaan gedrukt stonden, om te zien wanneer de witte vlokken niet meer uit de lucht zouden vallen. Nu leek de sneeuwstorm voorbij en was de grond bedekt met glinsterende sneeuwkristallen.

“Ja, jullie kunnen nog even gaan sleeen,” zei moeder. “Maar blijf niet te lang weg. Wanneer papa komt eten, moeten jullie thuis zijn.”

“Dat zullen we zijn!” beloofden de jongen en het meisje, en lachend van vreugde renden ze weg om hun laarzen, wanten en warme jassen aan te trekken.

“Ik wil ook sleeĆ«n! Laat mij ook van de heuvel afglijden!” riep Bultje, het kleine zusje van de jongen en het meisje. “Ik wil ook een sledetocht.”

“Oh, Bultje, je bent te klein!” bepaalde de zus.

“En ze zal vallen en zichzelf bezeren,” voegde haar broer eraan toe. Het kleine meisje viel zelfs zo vaak dat ze als koosnaampje ā€˜Bultjeā€™ werd genoemd.

“Ik zal echt niet vallen!” beloofde Bultje. “Ik zal braaf zijn! Laat me alsjeblieft ook sleeĆ«n.”

“Ik denk dat jullie haar wel mee kunnen nemen”, zei moeder.

“Ja, dat zullen we doenā€™” zei de zuster. “Kom op, Bultje”

“Nou, als ze van de slee valt terwijl deze bergafwaarts gaat, en ze krijgt een bult, dan is het niet mijn schuld” zei de broer.

“Ikā€¦ ik zal braaf zijn, ik zal niet vallen!’ beloofde Bultje. Dus pakte moeder haar warm in en ze ging naar de sleeheuvel met haar broer en zus, die allebei een slee hadden.

“Ik ga haar niet de hele tijd ritjes op mijn slee geven!” zei de broer mopperend.

“We zullen het om de beurt doen,” opperde de zus vriendelijker. “Pak mijn hand vast, Bultje, en probeer niet te vallen, lieverd!”

“Nee, dat zal ik niet doen,” antwoordde Bultje. Het kleinste meisje glimlachte en was blij omdat ze met haar zus en broer ging sleeĆ«n. En ze besloot dat ze heel erg haar best zou doen om niet te vallen.

Aan de andere kant van het bos, vlakbij de heuvel van de kinderen, woonde oom Wiggily in zijn holle boomstronkbungalow. Van een afstand had hij de jongens en meisjes vaak op hun sleeƫn zien glijden, maar de konijnenheer was nog nooit heel dichtbij gekomen.

“Want”, zei hij tegen zichzelf, “ze zouden mij per ongeluk kunnen overrijden. En hoewel ik niet zo’n staart heb die afgesneden kan worden, zou ik er vreemd uitzien als er iets met mijn lange oren zou gebeuren. Dus ik zal maar uit de buurt blijven van de heuvel met de jongens en meisjes.”

Maar niet ver van de bungalow van het konijn was nog een kleinere heuvel, waar de dierenjongens en -meisjes naar beneden gleden. Natuurlijk hadden maar heel weinig van hen zulke sleeƫn als jullie, kinderen, met glimmende stalen onderstellen en waarvan de bovenkant rood, blauw, groen en goud geverfd is. Sommige dierenjongens hadden zelfs helemaal geen slee.

Neem bijvoorbeeld Toodle en Noodle Platstaart, de beverjongens. Ze glijden gewoon de heuvel af op hun brede, platte staarten. En wat Johnnie en Billie Bosstaart betreft, de eekhoorns, zij zaten op hun pluizige staarten en schoten de heuvel van sneeuw af. Andere dierenkinderen gebruikten soms stukken hout, een oude plank of een paar stokjes die samengebonden waren met strengen van een wilde rank.

En rond de tijd dat zuster, broer en Bultje uit sleeƫn gingen, passeerden Sammie en Susie Kleinstaart, de konijnen, de holle stronkbungalow van oom Wiggily Langoor. De kleine konijntjes trokken elk een slee gemaakt van stukjes berkenschors die ze uit bomen hadden geknaagd.

“Laten we oom Wiggily vragen om met ons mee te gaan sleeĆ«n,” zei Susie.

“O ja! Laten we dat doen!” herhaalde Sammie. “Dat zal heel leuk zijn!”

En oom Wiggily had veel zin om te gaan. Hij sprong zijn bungalow uit, terwijl zijn roze neus twee keer zo snel fonkelde als de glimmende ster bovenop de kerstboom.

“Lieve Wiggy!” jammerde Zuster Jane. “Het is toch zeker niet de bedoeling dat je met je reuma op de slee gaat?”

“Nee, ik ga met Sammie en Susie op de slee,” antwoordde het lachende konijntje. “Ik heb vandaag geen reuma om mee te gaan sleeĆ«n haha!” En inderdaad, hij hoefde zijn rood-wit-blauw gestreepte stok vandaag niet mee te nemen want hij had geen last vandaag.

Toen Sammie, Susie en oom Wiggily de sleeheuvel bereikten, vonden ze daar veel dierenkinderen.

“O hallo, oom Wiggily! Rijd op mijn slee!” riep de een na de ander. “Rijd op de mijne! Slee met mij mee!’

“Ik zal om de beurt met iedereen meegaan!” beloofde de konijnenheer, en dat deed hij. Eerst met Sammie en Susie, daarna met de Bosstaart-eekhoornbroers, vervolgens met Lulu, Alice en Jimmie Wiebel enzovoort tot aan Dottie en Willie Pluisstaart, de lammetjeskinderen.

O, wat een plezier had oom Wiggily op de slee heuvel voor dierenkinderen. En aan de andere kant van het bos hadden zus, broer en Bultje hun lol, met de echte jongens en meisjes.

Eindelijk begon het te schemeren, en toen oom Wiggily erover dacht de dierenkinderen te vertellen dat het tijd was om naar huis te gaan, kwamen Jackie en Peetie WafWaf, de puppyhondenjongens, net aanstormen.

“O, oom Wiggily!” blafte Jackie. “We waren net bij de grote heuvel, waar de echte jongens glijden, en we zagenā€¦”

“We zagen een klein meisje, nog bijna een baby, in een berg sneeuw liggen!” zei Peetie, want zijn broer Jackie was buiten adem en kon niet meer blaffen.

“Wat?” riep oom Wiggily. “Een echt, levend meisje in de sneeuw?”

“Ja midden in een sneeuwhoop!” blafte Jackie. “Helemaal alleen!”

“Wel,” zei de konijnenheer, terwijl hij erover nadacht, “ze moet met haar broer of zus aan het sleeen zijn geweest, en misschien is ze van de slee gevallen en diep in de sneeuw gevallen. En ze sleden zo hard dat ze haar helemaal niet gemist hebben. Maar ze mag niet in de sneeuw blijven slapen, dan bevriest ze!”

“Als ze nog maar een kleintje is, bijna een baby, kunnen we haar dan niet op een van onze sleeĆ«n zetten?” vroeg Sammie.

“En haar naar huis brengen,” vervolgde Susie.

“Als we allemaal samenwerken, zijn we sterk genoeg zijn om een ā€‹ā€‹echt, levend meisje te trekken, als ze niet te groot is,” kwaakte Jimmie Wiebel, de eend.

“We kunnen het proberen,” zei Oom Wiggily. “Pak allemaal het touw van jullie slee en volg mij!”

Snel regelden de dierenkinderen dit, waarbij ze alleen de grote dubbele slee van Neddie Stompstaart, de jongensbeer, meenamen, wat de grootste slee van allemaal was. Hij was laag en vlak, en oom Wiggily dacht dat het gemakkelijk zou zijn om een ā€‹ā€‹klein meisje daarop te rollen en haar mee te trekken.

Al snel bereikten oom Wiggily en de dierenkinderen de heuvel waar de echte jongens en meisjes altijd kwamen. Geen van hen was er nu; ze waren allemaal naar huis gegaan voor hun avondeten.

“Hier is ze!” blafte Jackie zachtjes, terwijl ze hem voorging naar een sneeuwhoop, aan de voet van de heuvel.

En daar, diep in slaap in de zachte sneeuw, lagā€¦ Bultje!

Ja, zo waar als ik je zeg: Bultje!

Het kleine meisje was met haar zus naar beneden gegleden en was onderaan de heuvel van de slee gerold. En Bultje was zo moe en slaperig omdat ze zo lang buiten was geweest, dat ze, zodra ze van de slee de sneeuw in rolde, in slaap viel! Kun je je dat voorstellen?!

En omdat de zuster een race wilde houden met haar broer en enkele andere kinderen, had ze niet gemerkt wat er met Bultje was gebeurd. Maar inderdaad daar lag ze te slapen in de sneeuw. Arm klein Bultje!

“Het is niet goed haar hier achter te laten!” fluisterde oom Wiggily tegen de dierenjongens en -meisjes. “Maak haar niet wakker, maar rol haar op Neddie’s slee, dan trekken we haar naar huis. Ik weet waar ze woont. We laten haar voor de deur achter, ik gooi een sneeuwbal tegen de deur alsof ik klop, en dan kunnen we wegrennen. Haar vader en moeder zullen naar buiten komen en haar meenemen.”

Dus allemaal samenwerkend, duwend, trekkend en heel zachtjes rollend, lieten de konijnenheer en de dierenjongens en -meisjes Bultje op de lage slee glijden van de berenjongen. Toen maakten ze de touwen eraan vast, en terwijl ze allemaal trokken, liepen ze over de sneeuw naar het dorp.

Het was bijna donker, dus niemand zag de vreemde stoet van oom Wiggily en zijn vrienden; en de konijnenheer was hier blij mee. Ze trokken haar tot aan haar huis, en net toen ze de slee in haar tuin zetten, opende Bultje haar ogen.

“Oh! Oh! Oh!” schreeuwde ze toen ze alle dierenkinderen zag om zich heen en ook oom Wiggily . “Ik ben in sprookjesland! Oh, wat vind ik het geweldig!”

“Snel, Sammie ā€“ Susie ā€“ Jackie ā€“ Peetie ā€“ ga weg!ā€ riep oom Wiggily in dierentaal, en de konijnen, eekhoorns, caviaā€™s, eenden, beren, bevers en andere dieren sprongen allemaal weg door de zachte sneeuw, uit het zicht. Oom Wiggily gooide een sneeuwbal naar de deur en dat maakte een geluid dat leek op een klop, en toen sprong ook de konijnenheer weg, lachend in zichzelf.

Hij draaide zich om en zag de deur opengaan en zag de zuster, de broer, de vader en de moeder naar buiten rennen.

“Oh, hier is Bultje!’ riep de broer. “We moeten haar vergeten zijn en haar op de heuvel hebben achtergelaten.”

“O ja, dat hebben we gedaan!” riep zuster.

“Ja, maar hoe is ze thuisgekomen?” vroeg moeder. “Ze heeft niet zelf gelopen, dat weet ik zeker!”

“En kijk eens naar die vreemde houten slee!” zei zuster.

‘Wie heeft je naar huis gebracht, Bultje?’ vroeg vader.

“Eenā€¦ een aardige konijnenmeneer, en een paar kleine konijntjes, en eekhoorns, en een kleine berenjongen en een paar eenden en kippen en lammetjes enā€¦ enā€¦'” Maar Bultje was nu buiten adem.

“Oh, ze heeft geslapen en hiervan gedroomd!” lachte broer. “Een man moet haar gevonden hebben en haar op deze slee hebben gezet om haar naar huis te brengen.”

“Nee!” zei Bultje, “het was een konijn! Het was echt een grappig konijn.”

“Breng haar naar huis!” lachte moeder. “Ze moet het gedroomd hebben!”


Downloads