Het was een prachtige dag in dierenland. Oom Wiggily Langoor, de konijnenheer, die de modder van zijn luchtschip aan het schoonmaken was (want hij was de dag ervoor in een modderpoel gevallen) keek naar de blauwe lucht en zei:
“Ah, het is zo’n mooie dag dat rondreizen in mijn luchtschip een genot zal zijn. Ik vlieg weg en misschien gebeurt er iets. Dat wordt een avontuur.”
Dus hij ging verder met de modder van de wasmand van zijn luchtschip te verwijderen en schudde daarna zachtjes de bankussens op, die hij had zodat hij niet gewond raakte als hij uit de lucht viel.
“Nu ben ik klaar om aan de reis te beginnen,” zei oom Wiggily, terwijl hij een stuk kersentaart in zijn vestzak stopte, zodat hij het bij de hand had om te eten voor het geval hij honger zou krijgen. Ik bedoel, hij ging de kersentaart eten, niet zijn vestzak natuurlijk, begrijp je wel!
“Waar ga je heen?” vroeg zuster Jane Fuzzy Wuzzy, de muskusratdame, die net naar de deur van de holle boomstronkbungalow liep, die ze op orde hield voor oom Wiggily. “Waar ga je heen?” vroeg zuster Jane weer terwijl ze de voorkant van een ontbijtbord waste en afveegde.
“O, gewoon een uitstapje maken en misschien een avontuur beleven,” zei oom Wiggily.
“Nou, neem alsjeblieft wat gepekelde bananen mee voor het ontbijt,” zei zuster Jane, en oom Wiggily beloofde dat hij dat zou doen.
Toen vertrok hij in zijn luchtschip, maar hij was nog niet zo ver toen hij op de grond onder hem iets rood, wit en blauw zag wapperen in de wind.
“Ha! Ik vraag me af of dat mijn rood-wit-blauw gestreepte wandelstok kan zijn?” zei de konijnenheer. “Die moet uit de mand van mijn luchtschip zijn gevallen.”
Toen keek hij tussen de kussens en vervolgde:
“Nee, mijn wandelstok is hier veilig en wel. Maar ik vraag me af wat dat rood, wit en blauw daar beneden is? Ik ga het bekijken.”
Hij stuurde zijn luchtschip naar beneden en toen hij de grond bereikte, ontdekte oom Wiggily dat wat hij had gezien een wapperende vlag was, met rode en witte strepen, en witte sterren op een blauw vierkant. En de vlag hing aan een paal voor een dierenschool.
“Ha! Natuurlijk! Ik had het kunnen weten!” riep oom Wiggily. “Nou, omdat ik nu zo dicht bij school ben, zal ik ook wel naar binnen gaan en de aardige muizenjuf en de dierenkinderen zien.”
Toen bond hij zijn luchtschip vast aan een moerbeienstruik, zodat die niet weg kon waaien, en de konijnenheer ging de school in.
“Goedemorgen, kinderen,” zei oom Wiggily.

“Goedemorgen, oom Wiggily,” antwoordden de leerlingen uiterst beleefd.
“Wat is hier aan de hand?” vroeg oom Wiggily aan de muizenjuf, want alle dierenkinderen stonden op een rij voor haar bureau. “Zijn de kinderen niet braaf geweest?” wilde de konijnenheer weten, kijkend naar Charlie Kuiken en naar Johnnie en Billie Bosstaart.
“O nee, hoor! De kinderen zijn zo braaf als een stukje taart!” zei de juf lachend.
“Ha! Over taart gesproken, het doet me eraan denken dat ik dat heb,” riep oom Wiggily uit, terwijl hij het stukje kersenstaart uit zijn vestzak haalde. “Als u mij toestaat, zal ik het uitdelen,” vervolgde hij.
“Ja dat mag,” zei de juf. Het stuk kersentaart dat oom Wiggily had meegebracht was zo groot dat er genoeg was voor elke dierenleerling om er een paar stukjes van te hebben, net als oom Wiggily zelf, en ook de muizenjuf.
“Maar vertel me eens waarom staan jouw leerlingen zo in de rij?” vroeg de konijnenheer, toen de taart helemaal opgegeten was.
“We hebben een toets”, antwoordde de juf. “De tijd nadert dat de school voor de zomer gaat sluiten, en ik probeer erachter te komen hoeveel mijn leerlingen weten, zodat ze, als ze slim genoeg zijn, naar een hogere klas kunnen gaan. Dus we hebben een toets, begrijp je.”
“Een toets waarover?” vroeg oom Wiggily.
“Woorden spellen,” antwoordde de muizenjuf. “Wil jij ze vragen een paar woorden te spellen?”
“Dat zou mij een genoegen zijn,” vervolgde de konijnenheer. Vervolgens keek oom Wiggily recht naar Sammie Kleinstaart, de konijnenjongen:
“Spel het woord ‘wortel’ voor me!”
“W-o-r-t-e-l spelde Sammie. Hij kende dat woord heel goed, weet je, omdat hij elke dag wortels at.
“Goed!” riep oom Wiggily. Toen keek hij naar Billie Bosstaart de eekhoorn, en zei:
“Spel het woord ‘pinda’ voor me!”
“P-i-n-d-a,” spelde Billie meteen.
“Goed!” riep oom Wiggily. Toen keek hij naar Charlie Kuiken, en zei:
“Spel het woord ‘mais’ voor me.”
Maar voordat Charlie de kans kreeg om dit te doen, sprong er plotseling een slechte Flippperdeflop de school binnen. Een Flipperdeflop is een dier, zoiets als een muis, alleen loopt hij op zijn kop in plaats van op zijn tenen, en hij heeft geen staart.
“Wauw!” riep de slechte Flipperdeflop. “Hier kan ik wat plezier hebben!” En het onaangename wezen begon stukjes krijt en de schoolbord-wissers door de klas te gooien, en hij gooide de inktfles op de grond en kietelde de muizenjuf met een potloodpunt. Oh, die Flipperdeflop was erg slecht, en zonder enige reden, behalve dan alleen omdat hij zo wilde zijn. Flipperdeflops zijn altijd zo.
“O, wat moeten we doen?” riep het vrouwtjesmuisje, en ook de kinderen waren allemaal opgewonden. “Roep een politiehond voor mij, oom Wiggily, om de slechte Flipperdeflop mee te nemen.”
“Ha! Ik zorg er zelf voor dat de Flipperdeflop weggaat!” riep Oom Wiggily heel dapper.
“Nee, dat kan niet!” schreeuwde de Flipperdeflop, terwijl hij een gezicht trok naar de konijnenheer. “Jij kunt mij niet laten weggaan!”
“Ja, dat kan ik wel, ” zei oom Wiggily met heel luide stem. “Spel nu snel voor mij het woord ‘kaas’. Spel ‘kaas’ voor mij!”
“O, wauw!” riep de Flipperdeflop, en toen maakte hij, zo snel als een knipoog, een salto, sprong uit het raam en rende naar het bos om zich te verstoppen. Want als er iets is waar een Flipperdeflop bang voor is, dan is het wel kaas, en dan vooral konijnenkaas.
En hij kon het woord net zo min spellen als dat hij kon vliegen, en daarom rende hij ook weg, en iedereen was blij. En ik denk dat jij dat ook bent!
“Hartelijk dank, oom Wiggily,” zei de muizenjuf, “voor het verdrijven van de slechte Flipperdeflop!” Toen ging de toets verder en alle dierenkinderen slaagden, en oom Wiggily kocht wat gepekelde bananen en ging weer naar huis, naar zuster Jane.