Hoe de eerste brief werd geschreven

Er was eens, in heel vroeger tijden, een neolithische man. Hij was geen Germaan of Engelsman en ook geen Indiër, wat hij heel goed had kunnen zijn, lieve lezer. Hij was een oermens, en hij leefde in een grot, en hij droeg heel weinig kleren, en hij kon niet lezen en hij kon niet schrijven en hij wilde dat ook niet, en behalve als hij honger had, was hij best gelukkig. Zijn naam was Tegumai Bopsulai, en dat betekent:

“Man-die-niet-haast-zijn-ene-voet-voor-zijn-andere-te-zetten; maar wij, lieve lezer, zullen hem kortweg Tegumai noemen. En de naam van zijn vrouw was Teshumai Tewindrow, en dat betekent “Dame-die-heel-veel-vragen stelt,” maar wij, lieve lezer, zullen haar kortweg Teshumai noemen. En de naam van zijn dochtertje was Taffimai Metallumai, en dat betekent:

“Klein mens-zonder-manieren-die-een-pak-slaag-zou-moeten-krijgen”, maar ik ga haar Taffy noemen. En ze was Tegumai Bopsulai’s innig geliefde kind en het innig geliefde kind van haar eigen moeder, en ze kreeg niet half zoveel pak slaag als goed voor haar was. Ze waren alle drie erg gelukkig met elkaar. Zodra Taffy rond kon rennen, ging ze overal heen met haar papa Tegumai, en soms kwamen ze pas thuis in de Grot als ze honger hadden, en dan zei Teshumai Tewindrow: “Waar ter wereld zijn jullie geweest? Jullie zijn zo ontzettend vies! Echt, mijn Tegumai, je bent geen haar beter dan mijn kleine Taffy.”

Maar let nu op en luister goed.

Op een dag ging Tegumai Bopsulai door het bevermoeras naar de Wagai-rivier om karpervissen te spietsen voor het avondeten, en Taffy ging ook mee. Tegumai’s speer was gemaakt van hout met haaientanden aan het uiteinde, en voordat hij ook maar enige vis had gevangen, brak hij hem per ongeluk door hem te hard op de bodem van de rivier te prikken. Ze waren kilometers ver van huis (natuurlijk hadden ze wel lunch bij zich) en Tegumai was vergeten extra speren mee te nemen.

“Hier is een mooie school vissen!” zei Tegumai. “Maar het kost me een halve dag om dit te herstellen.”

“Thuis heb je je grote zwarte speer,” zei Taffy. “Laat mij terugrennen naar de Grot en mama vragen hem aan mij te geven.”

“Het is te ver voor jouw kleine dikke beentjes,” zei Tegumai. “Bovendien kun je onderweg in het bevermoeras vallen en verdrinken. We moeten er maar het beste van maken.” Hij ging zitten en pakte een leren hersteltasje, vol rendierpezen en stroken leer, en klontjes bijenwas en hars, en begon de speer te repareren.

Taffy ging ook zitten, met haar tenen in het water en haar kin in haar hand, en dacht diep na. Toen zei ze: “Papa, het is verschrikkelijk vervelend dat jij en ik niet kunnen schrijven, nietwaar? Als we dat wel konden, konden we een bericht sturen voor een nieuwe speer.”

“Taffy,” zei Tegumai, “hoe vaak heb ik je gezegd geen jargon te gebruiken? ‘Verschrikkelijk’ is geen mooi woord, maar het zou inderdaad wel gemakkelijk zijn als we naar huis konden schrijven.”

Op dat moment kwam er net een vreemdeling langs de rivier, hij behoorde tot een verre stam, de Tewara’s, en hij verstond geen woord van Tegumai’s taal. Hij stond op de oever en glimlachte naar Taffy, omdat hij thuis ook een dochtertje had. Tegumai haalde een streng hertenpezen uit zijn hersteltas en ging verder met zijn speer repareren.

“Kom eens hier,” zei Taffy. “Weet jij waar mijn moeder woont?” Maar de vreemdeling zei alleen maar: “Eh!” omdat hij, zoals je weet, een Tewara was.

“Stom!” zei Taffy, en ze stampte met haar voet, omdat ze een school hele grote karpers de rivier zag opgaan, net op het moment dat haar vader zijn speer niet kon gebruiken.

“Val volwassenen niet lastig,” zei Tegumai, terwijl hij zo druk bezig met het herstellen van zijn speer was dat hij zich niet omdraaide.

“Dat doe ik niet,” zei Taffy. “Ik wil alleen dat hij doet wat ik wil dat hij doet, maar hij begrijpt het niet.”

“Val mij dan verder niet lastig,” zei Tegumai, en hij ging door met trekken aan de hertenpezen, met in zijn mond de losse eindjes. De vreemdeling ging op het gras zitten en Taffy liet hem zien wat haar vader aan het doen was. De Vreemdeling dacht: “Dit is een heel bijzonder kind. Ze stampt met haar voet naar me en trekt gezichten. Zij moet de dochter zijn van een nobel opperhoofd dat zo geweldig is dat hij geen enkele aandacht aan mij besteedt.” Dus glimlachte hij beleefder dan ooit.

“Nu,” zei Taffy, “ik wil dat je naar mijn moeder gaat, want jouw benen zijn langer dan de mijne, en jij zult niet in het bevermoeras vallen. Je moet om papa’s andere speer vragen – die met het zwarte handvat, hij hangt boven onze open haard.”

De Vreemdeling dacht: “Dit is een heel, heel bijzonder kind. Ze zwaait met haar armen en schreeuwt naar me, maar ik versta geen woord van wat ze zegt. Maar als ik niet doe wat zij wil, vrees ik erg dat dat hooghartige Opperhoofd-dat-iedereen-de-rug-toekeert boos zal worden.” Hij pakte een stuk berk en gaf dit aan Taffy. Hij deed dit, lieve lezer, om te laten zien dat zijn hart zo wit was als de berkenschors en dat hij geen kwaad in de zin had; maar Taffy begreep het niet helemaal.

“O!” zei ze. “Nu snap ik het! Wil je het woonadres van mijn moeder? Natuurlijk kan ik niet schrijven, maar ik kan het wel tekenen als ik iets scherps heb om mee te krabben in de schors. Leen mij alstublieft de haaientand van uw halsketting.”

De Vreemdeling zei niets, dus stak Taffy haar handje op en trok aan de prachtige halsketting met kralen, zaden en haaientanden.

De Vreemdeling dacht: “Dit is een heel, heel, heel bijzonder kind. De haaientand aan mijn ketting is een magische haaientand, en mij is altijd verteld dat als iemand hem zou aanraken zonder mijn toestemming, hij onmiddellijk zou opzwellen of barsten, maar dit kind zwelt niet op of barst niet, en dat belangrijke Opperhoofd-dat-zich-strikt-bij-zijn-zaken houdt, die nog helemaal geen aandacht aan mij heeft besteed, lijkt ook niet bang te zijn dat ze opzwelt of barst. Ik kan maar beter beleefd blijven.”

Dus gaf hij Taffy de haaientand, en ze ging plat op haar buik liggen met haar benen in de lucht, zoals sommige kinderen op de vloer van de huiskamer als ze tekeningen willen maken, en ze zei: “Nu zal ik jou tekenen, ik zal een paar mooie plaatjes van je maken. Je mag over mijn schouder meekijken. Eerst teken ik papa die aan het vissen is. Het lijkt niet erg op hem; maar mama zal het begrijpen, want ik heb zijn speer kapot getekend. Nu zal ik de andere speer tekenen die hij wil hebben, de speer met het zwarte handvat. Het lijkt alsof hij in papa’s rug steekt, maar dat komt doordat de tand van de haai is uitgegleden en dit stuk berkenbast niet groot genoeg is. Dat is de speer die ik wil dat je haalt; dus ik zal ook een tekening maken van mezelf terwijl ik tegen jou praat. Mijn haar staat niet rechtop zoals ik heb getekend, maar het is gemakkelijker om het op die manier te tekenen. Nu zal ik jou tekenen. Ik vind je heel aardig, maar ik kan je niet heel mooi tekenen, maar daar moet je niet boos over zijn, goed?”

De vreemdeling glimlachte. Hij dacht: “Er moet ergens een grote strijd worden uitgevochten, en dit buitengewone kind, dat de tand van mijn magische haai pakt maar niet opzwelt of barst, zegt dat ik de hele stam van het grote Opperhoofd moet vragen om hem te komen helpen. Hij is een geweldig Opperhoofd, anders zou hij mij hebben opgemerkt.”

“Kijk,” zei Taffy, terwijl ze heel hard en nogal krassend tekende, “nu heb ik jou getekend, en ik heb de speer in je hand gestopt die papa wil, alleen maar om je eraan te herinneren dat je hem moet brengen. Nu zal ik je laten zien hoe je het woonadres van mijn moeder kunt vinden. Je loopt door tot je bij twee bomen komt (dat zijn bomen), en dan ga je over een heuvel (dat is een heuvel), en dan kom je in een bevermoeras, helemaal vol met bevers. Ik heb niet alle bevers erin gezet, omdat ik geen bevers kan tekenen, maar ik heb hun hoofden getekend, en dat is alles wat je van ze zult zien als je het moeras oversteekt. Pas op dat je er niet in valt!

Onze Grot ligt net voorbij het bevermoeras. Het is eigenlijk niet zo hoog als de heuvels, maar ik kan de dingen niet heel klein tekenen. Dat is mijn mama die buiten staat. Ze is heel mooi. Ze is de mooiste mama die er ooit is geweest, maar ze zal niet boos zijn als ze ziet dat ik haar zo simpel heb getekend. Ze zal trots op me zijn omdat ik kan tekenen. Voor het geval je het vergeet: ik heb de speer getekend die papa uit onze Grot wil hebben. De speer is eigelijk binnen en niet buiten, maar dat is lastig te tekenen, laat de tekening aan mijn moeder zien en zij zal de speer aan jou geven. Ik heb haar haar handen laten ophouden, omdat ik weet dat ze zo blij zal zijn je te zien. Is het geen prachtig plaatje? En begrijp je het helemaal?”

De Vreemdeling-man keek naar de tekening en knikte heel hard. Hij zei tegen zichzelf: “Als ik de stam van dit grote Opperhoofd niet haal om hem te helpen, zal hij worden gedood door zijn vijanden die van alle kanten met speren op hem af komen. Nu begrijp ik waarom het grote Opperhoofd deed alsof hij mij niet opmerkte! Hij was bang dat zijn vijanden zich in de struiken verstopten en hem zouden zien. Daarom keerde hij zich naar mij toe en liet het wijze en wonderbaarlijke kind het tekenen om mij zijn moeilijkheden te laten zien. Ik ga nu op weg en haal hulp voor hem van zijn stam.” Hij vroeg Taffy niet eens de weg, maar rende als de wind de struiken in, met de berkenschors in zijn hand, en Taffy ging zeer tevreden zitten.

En dit is de tekening die Taffy voor hem had gemaakt.

“Wat heb je gedaan, Taffy?” zei Tegumai. Hij had zijn speer gerepareerd en zwaaide er voorzichtig mee heen en weer.

“Iets leuks, lieve papa,” zei Taffy. “Als je mij geen vragen stelt, weet je er binnen korte tijd alles van, en je zult verrast zijn. Je weet niet hoe verrast je zult zijn, papa! Ik weet zeker dat je verrast zult zijn.”

“Heel goed,” zei Tegumai, en ging verder met vissen.

De Vreemdeling haastte zich weg met de tekening en rende een paar kilometer, totdat hij geheel per ongeluk Teshumai Tewindrow bij de deur van haar Grot aantrof, in gesprek met een paar andere dames die waren gekomen voor een lunch. Taffy leek erg op Teshumai, vooral wat betreft het bovenste deel van het gezicht en de ogen, dus de Vreemdeling glimlachte beleefd en overhandigde Teshumai het berkenschors. Hij had hard gerend, zodat hij hijgde, en zijn benen waren bekrast door braamstruiken, maar hij probeerde nog steeds beleefd te zijn.

Zodra Teshumai de tekening zag, schreeuwde ze het uit en vloog op de Vreemdeling af. De andere dames sloegen hem onmiddellijk neer en gingen in een lange rij van zes op hem zitten, terwijl Teshumai aan zijn haar trok.

“Het is zo duidelijk als wat!” zei ze. “Hij heeft mijn Tegumai vol speren gestoken en de arme Taffy zo bang gemaakt dat haar haar recht overeind staat; en alsof dat nog niet genoeg was, geeft hij mij een afschuwelijke tekening van hoe het werd gedaan. Kijk! Ze liet de tekening zien aan alle dames die geduldig op de vreemdeling zaten. “Hier is mijn Tegumai met zijn arm gebroken; hier steekt een speer in zijn rug; hier is een man met een speer klaar om te gooien; hier is nog een man die een speer uit een Grot gooit, en hier is een hele groep mensen” (het waren eigenlijk Taffy’s bevers, maar ze leken nogal op mensen) “die achter Tegumai aan gekomen zijn. Is het niet schokkend!”

“Heel schokkend!” zeiden de dames, en ze smeerden het haar van de vreemdeling in met modder (waar hij zeer verbaasd over was), en ze sloegen op de stamtrommels, en riepen alle leiders van de stam van Tegumai bijeen. Die besloten dat voordat ze het hoofd van de Vreemdeling afhakten, hij ze eerst onmiddellijk naar de rivier moest brengen en ze laten zien waar hij de arme Taffy had verborgen.

Tegen die tijd was de Vreemdeling echt geïrriteerd. Ze hadden zijn haar vol met modder gesmeerd, ze hadden hem op knobbelige kiezelstenen op en neer gerold; ze hadden in een lange rij van zes op hem gezeten; ze hadden hem geslagen en gestoten tot hij nauwelijks meer kon ademen; en hoewel hij hun taal niet verstond, was hij er vrijwel zeker van dat de namen die de dames hem gaven niet bepaald damesachtig waren. Hij zei echter niets totdat de hele stam van Tegumai bijeen was, en toen leidde hij hen terug naar de oever van de Wagai-rivier, en daar vonden ze Taffy die kettingen van madeliefjes maakte, en Tegumai die voorzichtig kleine karpers spietste met zijn gerepareerde speer.

“Nou, jij bent snel heen en weer geweest!” zei Taffy. “Maar waarom heb je zoveel mensen meegenomen? Lieve papa, dit is mijn verrassing. Ben je verrast, papa?”

“Heel erg,” zei Tegumai; “maar waarom is de hele stam hier, Taffy?”

En dat was ook zo. Voorop liepen Teshumai Tewindrow en de dames, terwijl ze de Vreemdeling stevig vasthielden, wiens haar vol modder zat. Achter hen aan kwam de rest. Ze waren er allemaal, steigerend en schreeuwend, en ze joegen elke vis in een afstand van twintig mijl weg, maar Tegumai bedankte hen in een vloeiende redevoering.

Toen rende Teshumai Tewindrow naar beneden en kuste en omhelsde Taffy stevig; maar het hoofd van de stam van Tegumai pakte Tegumai vast en schudde hem hevig door elkaar.

“Leg uit!” riep de hele stam van Tegumai.

“Jemig,” zei Tegumai. “Laat mij los. Kan een man zijn karper-speer niet breken zonder dat het hele platteland op hem neerdaalt? Jullie zijn echt een heel bemoeizuchtig volk.”

“Volgens mij heb je de speer met het zwarte handvat van mijn vader niet meegenomen,” zei Taffy. “En wat doen jullie nou met mijn aardige vreemdeling?”

Ze sloegen hem met z’n tweeën, drieën en tienen tot zijn ogen ronddraaiden. Hij kon alleen nog maar naar adem happen en naar Taffy wijzen.

“Waar zijn de slechte mensen die jou met een speer hebben geslagen, mijn liefste?” zei Teshumai Tewindrow.

“Die waren er niet’” zei Tegumai. “Mijn enige bezoeker vanmorgen was de arme kerel die jij nu probeert te doden. Gaat het niet goed met jullie, of zijn jullie ziek, o stam van Tegumai?”

“Hij kwam met een afschuwelijke tekening,” zei het hoofd, “een tekening waarop te zien was dat jij vol speren zat.”

“Ahum, misschien ik kan maar beter even vertellen dat ik hem die tekening heb gegeven,” zei Taffy, maar ze voelde zich niet helemaal op haar gemak.

“Jij?!” zeiden de leden van de stam van Tegumai allemaal samen. “Klein-mens-zonder-manieren-die-een-pak-slaag-zou-moeten-krijgen! Jij?”

“Taffy lieve kid, ik ben bang dat we wat problemen hebben,” zei haar vader, en sloeg zijn arm om haar heen, zodat het haar niet kon deren.

“Leg uit!” zei het hoofd van de stam.

“Ik wilde dat de Vreemdeling papa’s speer zou halen, dus tekende ik hem”’ zei Taffy. “Er waren niet veel speren. Er was maar één speer. Voor de zekerheid heb ik het drie keer getekend. Ik kon het niet helpen dat het leek alsof het in papa’s hoofd bleef steken – er was geen ruimte op de berkenschors; en die dingen die mama slechte mensen noemde, zijn mijn bevers. Ik heb ze getekend om hem de weg door het moeras te wijzen; en ik tekende mama bij de ingang van de Grot en liet haar tevreden kijken omdat hij een aardige vreemdeling is, en ik denk dat jullie gewoon de domste mensen ter wereld zijn,” zei Taffy. “Hij is een hele aardige man. Waarom heb je zijn haar vol modder gegooid? Was hem!”

Een hele tijd zei niemand iets, totdat het hoofd begon te lachen; toen lachte de Vreemdeling ook ; toen lachte Tegumai totdat hij plat op de oever viel; toen lachte de hele stam steeds harder en luider. De enige mensen die niet lachten waren Teshumai Tewindrow en alle dames. Ze waren erg beleefd tegen al hun echtgenoten en zeiden alleen maar: “O, wat gek, o wat gek.”

Toen riep het hoofd van de stam: “O klein-mens-zonder-manieren-die-geslagen-moet-worden, jij hebt zojuist een geweldige uitvinding gedaan!”

“Dat was ik helemaal niet van plan; Ik wilde alleen papa’s speer met het zwarte handvat hebben,” zei Taffy.

“Maakt niet uit. Het is een geweldige uitvinding, en op een dag zullen mensen het ‘schrijven’ noemen. Momenteel zijn het alleen maar afbeeldingen, en zoals we vandaag hebben gezien, worden afbeeldingen niet altijd goed begrepen. Maar er zal een tijd komen, o klein kind van Tegumai, dat we letters zullen maken en dat we zowel kunnen lezen als schrijven, en dan zullen we altijd precies zeggen wat we bedoelen, zonder fouten. Laat de dames nu snel de modder uit het haar van de vreemdeling wassen.”

“Daar zal ik blij om zijn,” zei Taffy, “want, hoewel je alle andere speren van de stam hebt meegenomen, ben je tenslotte wel de speer met het zwarte handvat van mijn vader vergeten.”

Toen zei het Opperhoofd: “Taffy lieve kind, de volgende keer dat je een tekening-brief schrijft, kun je beter een man sturen die onze taal kan spreken, om uit te leggen wat het betekent.”

Vervolgens adopteerden ze de Vreemdeling in de stam van Tegumai, omdat hij een heer was en zich niet druk maakte over de modder die de dames in zijn haar hadden gedaan. Maar vanaf die dag tot nu toe (en ik neem aan dat het allemaal de schuld van Taffy is) hebben maar heel weinig kleine meisjes het ooit leuk gevonden om te leren lezen of schrijven. De meesten van hen houden ervan om te tekenen en met hun vader te spelen, net als Taffy.


Downloads