In het begin der jaren, toen de wereld nog nieuw was, en de dieren nog maar net voor de mens begonnen te werken, was er een Kameel, en hij leefde midden in een huilende woestijn omdat hij niet wilde werken; en bovendien was hij zelf eigenlijk ook een jankerd. Dus at hij stokken en doornen en tamarisken en kroontjeskruid en stekels, en verder was hij compleet nutteloos en lui; en als iemand tegen hem sprak, zei hij “Hum!” Gewoon “Hum!” en meer niet.
Op een zekere maandagochtend kwam het Paard naar hem toe, met een zadel op zijn rug en een bit in zijn mond, en zei: “Kameel, o Kameel, kom naar buiten en draaf net als de rest van ons.”
“Hum!” zei de Kameel; en het Paard ging weg en vertelde het aan de Man.
Weldra kwam de Hond naar hem toe, met een stok in zijn bek, en zei: “Kameel, o Kameel, kom halen en dragen, net als de rest van ons.”
“Hum!” zei de Kameel; en de Hond ging weg en vertelde het aan de Man.
Op dat moment kwam de Os naar hem toe, met het juk om zijn nek, en zei: “Kameel, o Kameel, kom en ploeg net als wij.”
“Hum!” zei de Kameel; en de Os ging weg en vertelde het aan de Man.
Aan het eind van de dag riep de Man het Paard, de Hond en de Os bij elkaar en zei: “Jullie drie, het spijt me heel erg voor jullie, maar dat Hum-ding in de Woestijn kan niet werken, anders zou hij hier allang zijn geweest, dus laat ik hem met rust, en jullie moeten maar dubbel zo hard werken om het goed te maken.”
Dat maakte de Drie erg boos, en ze hielden een bijeenkomst aan de rand van de woestijn; en de Kameel kwam, nietsvermoedend op kroontjeskruid kauwend, en lachte hen uit. Toen zei hij “Hum!” en ging weer weg.
Op dat moment kwam de Djinn langs die de leiding had over Alle Woestijnen, rollend in een stofwolk (Djinns reizen altijd op die manier omdat het magisch is), en hij stopte om te praten met de Drie.
“Djinn van alle woestijnen,” zei het Paard “is het juist dat iemand zo nutteloos en lui is, juist nu de wereld nog zo nieuw is?”
“Zeker niet,” zei de Djinn.
“Nou,” zei het Paard, “er bestaat een ding in jouw Huilende Woestijn (en hij is zelf ook een jankerd) met een lange nek en lange benen, en hij heeft sinds maandagochtend geen enkele inspanning geleverd. Hij wil niet draven.”
“Oef!” zei de Djinn fluitend, “dat is mijn Kameel, voor al het goud in Arabië! Wat zegt hij ervan?”
“Hij zegt “Hum!” zei de Hond; “En hij wil niet halen en dragen.”
“Zegt hij nog iets anders?”
“Alleen ‘Hum!’; en hij wil niet ploegen,” zei de Os.
“Heel goed,” zei de Djinn. “Ik zal hem wel even hummen, als jullie zo vriendelijk willen zijn om even te wachten.”
De Djinn hulde zichzelf in zijn stofmantel, zette koers door de woestijn en vond de Kameel zeer lui, kijkend naar zijn eigen spiegelbeeld in een plas water.
“Mijn lange vriend,” zei de Djinn, “Wat hoor ik? Doe jij geen werk terwijl de wereld zo nieuw is?”
“Hum!” zei de Kameel.
Toen ging de Djinn zitten, met zijn kin in zijn hand, en begon aan Grote Magie te denken, terwijl de Kameel naar zijn eigen spiegelbeeld in de plas water keek.
“Jij hebt de Drie sinds maandagochtend extra werk bezorgd, allemaal vanwege je tomeloze luiheid’” zei de Djinn; en hij ging door met denken aan magie, met zijn kin in zijn hand.
“Hum,” zei de Kameel.
“Dat zou ik niet nog een keer zeggen als ik jou was,” zei de Djinn; je zou het namelijk misschien een keer te vaak zeggen. Vriend, ik wil dat je werkt.”

En de Kameel zei opnieuw “Hum!”; maar zodra hij het had gezegd, zag hij zijn rug, waar hij zo trots op was, opzwellen en opzwellen tot een grote bult.
“Zie je dat?” zei de Djinn. “Dat heb je jezelf aangedaan door niet te werken. Vandaag is het donderdag en je hebt sinds maandag, toen het werk begon, geen werk gedaan. Nu ga je werken.”
“Hoe kan ik werken?” zei de Kameel, “met deze bult op mijn rug?”
“Die heb ik je expres gegeven,” zei de Djinn, “en het is allemaal omdat je die drie dagen werk gemist hebt. Je zult nu drie dagen kunnen werken zonder te eten, omdat je van je bult kunt leven; en zeg nooit dat ik nooit iets voor je heb gedaan. Kom uit de woestijn, ga naar de Drie en gedraag je.”
En de Kameel ging weg om zich bij de Drie te voegen. En vanaf die dag tot aan nu heeft de Kameel een bult, maar hij heeft de drie dagen die hij aan het begin van de wereld heeft gemist nooit ingehaald, en hij heeft nooit geleerd hoe hij zich moet gedragen!