De heer en mevrouw Wielewaal arriveerden op een heldere dag in mei vanuit het zuiden. Ze hadden een prettige reis gehad, maar waren blij dat ze weer bij het oude zomerhuis waren – waar de grote iep op de top van de heuvel stond en zijn takken over de boerderij zwaaide waar Kees en Kitty woonden. Je zou nooit gedacht hebben dat die twee vogels honderden kilometers hadden afgelegd als je had gezien hoe druk ze nu rondvlogen, terwijl de prachtige gele veren van meneer Wielewaal als zonneflitsen zichtbaar waren terwijl hij snel voorbij vloog.
De twee vogels waren erg blij om terug te zijn en hadden zoveel te doen dat ze echt geen zin en tijd hadden om stil te zitten! Meneer Wielewaal wilde graag de roodborsten en de blauwe ijsvogels en alle andere vrienden zien die waren gearriveerd en al het lentenieuws horen. Hij wilde ook de duiven zien en horen hoe de winter bij hen was verlopen. Maar mevrouw Wielewaal wilde graag meteen aan de slag met het bouwen van een nest.
“Mijn beste man”, zei ze, “je weet toch hoeveel materiaal er nodig is om een nest te maken en hoeveel werk het is om het in elkaar te weven. Help mij eerst even wat spullen te verzamelen voor het weven. Er zal later voldoende tijd zijn voor een bezoek.”
“Maar als we naar de schuur gaan waar de duiven zijn, kan ik misschien wat van die lange draden voor je halen, die zo goed zijn om te weven”, opperde de heer Wielewaal.
“Oh ja! Goed idee, laten we meteen gaan”, zei mevrouw Wielewaal, en weg gingen ze.
Terwijl de Wielewaaltjes met elkaar aan het kletsen waren, hadden Kees en Kitty met veel plezier naar hen gekeken. Kees kon zich niet herinneren dat hij vorig jaar de Wielewaaltjes ook had gezien, maar Kitty, die ouder was, had het gevoel dat ze hen al een hele tijd kende, want ze had hen verschillende keren hun nest zien bouwen.

Dit jaar hadden de kinderen een geweldig plan. Kitty had het op een dag bedacht toen ze aan het haken was, en ze had een paar stukjes felgekleurd haakgaren bewaard die ze eerst had willen weggooien.
“De Wielewaaltjes komen binnenkort terug,” had ze gezegd; “Ik kan deze resten garen net zo goed houden. Het zal prachtig staan in hun nest!” Hierna had ze ook nog andere restjes bewaard en ze had nu een vrolijke bos rood, oranje, geel, groen, blauw en paars; en zij en Kees hadden bedacht dat het Wielewaal-nest dit jaar het mooiste nest zou worden dat ooit gemaakt was.
Toen meneer en mevrouw Wielewaal terugkwamen van hun bezoek aan de schuur, waren ze erg blij, want ze hadden allebei een van de lange haren uit de staarten van de boerderij-paarden gevonden! Kitty en Kees glipten net op tijd weg uit de struiken bij de iep. Ze hadden de vrolijk gekleurde rode draden duidelijk zichtbaar over een tak gehangen en stonden nu in de deuropening te kijken.
De vogels brachten de paardenharen naar de tak en zagen vervolgens de rode wollen draden op de struiken eronder hangen en namen deze ook mee.
“Nu we zoveel geluk hebben, kunnen we maar beter snel aan de slag gaan,” piepte mevrouw Wielewaal. “Laten we nu een van die planten gaan zoeken die zulke goede stengels hebben zodat je er stroken van kunt scheuren.”
Meneer Wielewaal was het daarmee eens, en de twee vlogen weer weg. Ze vonden de plant die ze wilden hebben en trokken net zolang met hun snavels en hun klauwen totdat ze een flinke lange strook hadden. Ze vlogen weer terug naar de iep en in dezelfde struik waar de rode draden op zo’n mysterieuze wijze waren verschenen, lagen nu enkele oranje en gele strengen.
“Snel snel!” riep mevrouw Wielewaal opgewonden. “Laten we dat ook meenemen! Ik moet onmiddellijk beginnen te werken.”
En dat deed ze, terwijl meneer Wielewaal rondfladderde, soms helpend, soms toekijkend, en vaak uitbarstend in een vrolijk vogelgezang.
Kees en Kitty keken toe, zolang ze het konden zien, en wensten dat de bladeren de kleine wevers niet verborgen hielden. Elke dag daarna legden Kees en Kitty meer strengen garen in de struiken – groen, dan blauw, en dan paars – totdat al hun kleuren opgebruikt waren. Dag na dag werkten de vogels druk maar waren erg gelukkig; en de stroken die van de planten werden gescheurd, de lange slierten hooi, het garen en het paardenhaar werden met elkaar verweven en al snel kreeg het de vorm van een nest.
Het was wonderbaarlijk hoe slim de vogeltjes te werk gingen en hoe geduldig ze werkten. De lange stroken bleven soms in de takken van de boom hangen en raakten verstrikt, en soms voerde de wind een vleugje hooi mee, net op het moment dat mevrouw Wielewaal weer aan het weven ging; maar de twee wevers tjilpten en twitterden de hele tijd vrolijk door, wat er ook gebeurde.
Na een week kwam de gelukkige dag dat het nest klaar was. Hoe veilig was hun kleine huis! Uit zo’n diep nest als dit konden geen eieren vallen! Er kon geen regen door de dunne, maar dicht geweven zijkanten dringen om de eieren of de babyvogels af te koelen. En wat was er heerlijker voor de kleintjes dan de wiegende, schommelende beweging die zelfs het geringste briesje aan dit hoog schommelende huis zou geven?
De draden wol die Kitty en Kees hadden geleverd, vertoonden schitterende patronen en kleuren zoals nog nooit eerder in het nest van een vogel was gezien.
“Kijk toch eens, kijk toch eens”, riep meneer Wielewaal terwijl hij in extase rond het nest vloog. “Het nest is zo mooi als een bloementuin! Het moeten die prachtige touwtjes zijn die we in de struiken beneden hebben gevonden, die het zo mooi maken.”
“Bloementuin, zeg je?” tjilpte mevrouw Wielewaal. “Er zijn kleuren die mij nog dierbaarder zijn en die ik nog mooier vindt dan de felle bloemenkleuren. Dat zachte groen doet me denken aan de bladeren die om ons huis heen ritselen en het schaduw geven en verbergen. Maar dit kleine plekje hier, mijn liefste, is wat ik het mooiste vind. Wees blij om het te zien; niet omdat het op gele bloemen of zonneschijn lijkt, hoewel het op beiden lijkt; maar omdat het de kleur heeft van jouw eigen glimmende gele veren. Ik herinner me dat nog goed toen ik dat touwtje in het nest weefde.”
Terwijl de Wielewaaltjes zich verheugden over hun prachtige huis, keken Kees en Kitty samen met hun vader en moeder op naar het voltooide nest. Ze waren vervuld van verwondering en verrukking.
“Wie had ooit gedacht dat zoiets moois en perfects zonder handen en zonder gereedschap gemaakt kan worden?” zei vader.
“Ik ben zo blij dat ik de restjes garen heb bewaard!” zei Kitty. “Elk voorjaar zal ik wat garen voor de vogels neerleggen.”
